De jacht bij Johann Sebastian Bach en …
24 maart 1721
Op die dag, precies 300 jaar geleden, dateerde Johann Sebastian Bach de autografe partituur van Six concerts à plusieurs instruments, voorzien van een opdracht aan de markgraaf van Brandenburg. Momenteel zijn deze concerti algemeen bekend als de Brandenburgse concerti. Aangezien de jacht een essentieel tijdverdrijf van de edellieden was, charmeert Bach de markgraaf in zijn Concerto nr. 1 met een feestelijk jachtstuk.
De jacht in de muziek
In de muziek is de activiteit van het jagen een geliefd thema. Uit de zestiende eeuw komt de jacht aan bod in enkele Franse chansons, die vooral opvallen door klanknabootsende effecten (zoals hoornsignalen en hondengeblaf).
-
Aan deze ‘programmachansons‘ is vooral de naam verbonden van de Franse componist Clément Janequin die een Chasse du cerf schreef. Hij is vooral bekend met zijn chanson La guerre of La bataille de Marignan, een hulde aan de Franse koning François I die in 1515 in het Italiaanse Marignano een militaire overwinning behaalde. Men hoort er de imitatie van trompetsignalen en de kogels vliegen er in klanknabootsende nonsensikale taal lustig in het rond.
-
De Vlaamse polyfonist Nicolaas Gombert hield het rustiger in een jacht op de haas (Chasse du lièvre).
-
De Engelsman John Bull, die zoals Peter Philips als katholiek naar Vlaanderen vluchtte en organist werd aan de kathedraal in Antwerpen, componeerde voor klavecimbel The king’s hunt, een reeks variaties op een eenvoudig jachtsignaal.
-
Ook in de barokperiode inspireerde de jacht een aantal componisten zoals Antonio Vivaldi in zijn vioolconcerto De herfst uit de Vier Jaargetijden. Het slotdeel roept een hertenjacht op.
Aangezien veel componisten in dienst stonden van of in contact stonden met edellieden en vorsten, ontstonden heel wat muziekwerken die door de jacht waren geïnspireerd, vaak als specifieke opdracht.
Voor het oproepen van de jacht zijn hoorns onontbeerlijk, desnoods de imitatie van hoorns als die niet voorhanden zijn.
-
In de opera Dido and Aeneas (1681) van Henry Purcell bootsen de strijkers een hoornsignaal na wanneer in de tekst wordt aangekondigd dat Aeneas en Dido op jacht zijn (The Queen and he are now in chase).
-
Indien er wel hoorns zijn, spelen die een prominente rol, zoals in het instrumentale voorspel (Chasse royale et orage) tot het vierde bedrijf van Berlioz ultieme meesterwerk, de opera Les Troyens (1858). Ook hier is de context de jachtpartij van Aeneas en Dido.
-
Les Boréades (1763), de laatste opera van Jean-Philippe Rameau, begint met een jachtpartij aan een koninklijk hof. Als voorbereiding daarop is de ouverture uitgewerkt als een wervelend jachtstuk, waarin de hoorns al in de eerste maten het voortouw nemen.
-
Ook Bach was het thema van de jacht niet ongenegen, zoal blijkt uit zijn Brandenburgs concerto nr. 1 (BWV 1046) en de cantate Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd (BWV 208).
J.S. Bachs Brandenburgs concerti
De zes Brandenburgse concerti van Bach betekenen zonder twijfel het hoogtepunt van het laat-barokke concerto. Het genre van het instrumentale concerto, waarbij een wisselend samengesteld ensemble van strijkers, blazers, tokkel- en klavierinstrumenten onderling met elkaar een boeiende dialoog aangaan, hetzij als groep, hetzij in afwisseling tussen de groep en een of meerdere solisten, kende een ongekende bloei in de eerste helft van de achttiende eeuw, vooral in Italië en het Duitse taalgebied.
Uiteraard duikt direct de naam op van Antonio Vivaldi (1678-1741) als de bekendste en productiefste vertegenwoordiger van het genre. Het overgrote deel van zijn concerti schreef hij voor de viool, ‘zijn’ instrument. Een aantal van zijn vioolconcerti werden dankzij publicaties over heel West-Europa verspreid. Veel andere bleven alleen in handschrift bewaard, vooral dan die concerti die, vooral als gevolg van de uitzonderlijke bezetting, geen of moeilijk afzet konden vinden. Daartoe behoren Vivaldi’s werken die bekend zijn als de Concerti con molti stromenti, letterlijk: ‘Concerti voor veel instrumenten’, waarbij ‘veel’ tevens slaat op de diversiteit van de instrumenten. Zo componeerde Vivaldi een Concerto voor strijkers, twee soloviolen, cellosolo, twee chalumeaux (een voorloper van de klarinet), twee blokfluiten, twee mandolines en twee luiten (RV 558).
Bij dit type sluiten enkele van Bachs Brandenburgse concerti aan. De naam die Bach op zijn autograaf noteerde luidt overigens: Six Concerts à plusieurs instruments, in feite een letterlijke vertaling van de Italiaanse terminologie. De benaming Brandenburgse concerti dateert uit de negentiende eeuw, toen ze werden benoemd naar de vorst aan wie ze opgedragen zijn, Christian Ludwig, de markgraaf van Brandenburg (1677-1734). In 1719 reisde Bach naar Berlijn voor de aankoop van een klavecimbel voor het hof van prins Leopold von Anhalt-Cöthen, bij wie hij tussen 1717 en 1723 als kapelmeester in dienst was. Vermoedelijk heeft hij toen ook gemusiceerd voor de markgraaf van Brandenburg die in Berlijn resideerde. Aangezien deze vorst er een instrumentaal ensemble op na hield, heeft hij wellicht Bach toen aangespoord hem een aantal composities te bezorgen.
Brandenburgs concerto nr. 1 (BWV 1046)
Het eerste concerto is een uitstekend voorbeeld van een ‘concert à plusieurs instruments’: bij de strijkers (viool I en II, altviool en cello) voegt Bach een solistische violino piccolo (een kleinere viool die een terts hoger is gestemd), twee hoorns, drie hobo’s, fagot en basso continuo. Wellicht plaatste Bach dit ‘jachtconcerto’ als eerste om de markgraaf, zoals de meeste edelen een verwoed jager, te charmeren. De hoorns hebben er dan ook uitgesproken solistische partijen. Het is overigens aannemelijk dat een vroegere versie van dit concerto heeft gediend als de instrumentale inleiding tot een wereldlijke cantate die Bach specifiek voor een jachtpartij heeft geschreven, waarover verder meer.
Binnen de groep van zes concerti is het eerste een buitenbeentje: terwijl de andere de typische Vivaldiaanse opbouw in drie delen overnemen, in de opeenvolging snel-langzaam-snel, bevat het eerste concerto nog een vierde deel, in feite een suite van dansen. Bach combineert hier een concerto met een suite. De suite, een opeenvolging van gestileerde dansen en aan de dans verwante stukken, was als orkestraal genre erg populair in Duitsland. Van Bach zijn er vier bewaard, zijn tijdgenoot Georg Philipp Telemann componeerde er meer dan honderd. Het centrale bestanddeel van de suite in Bachs concerto is een menuet.
De opbouw is als volgt: Menuet – Trio – Menuet – Polonaise – Menuet – Trio – Menuet. Het menuet, toen de bevoorrechte dans van de aristocratie, komt telkens als een refrein voor de volle bezetting terug. De twee trio’s en de polonaise zijn voor drie verschillende instrumentale groepen: trio 1 voor twee hobo’s en fagot, de polonaise voor twee violen en altviool, trio 2 voor twee hoorns en de drie hobo’s in unisono, dus telkens voor drie partijen.
Bachs eerste Brandenburgs concerto is een knappe synthese van diverse genres en stijlen:
-
het Italiaans concerto,
-
de Duitse suite, met het aristocratische menuet en de trio’s voor blazers van Franse makelij,
-
dit alles doordrongen met Bachs unieke persoonlijke stempel: contrapuntische dialoog, originele melodische vinding en diepe expressiviteit.
Bachs Jachtcantate Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd (BWV 208)
Een vroegere, beknoptere versie van het eerste Brandenburgs concerto (zonder het derde deel en de polonaise) heeft vermoedelijk gediend als de instrumentale inleiding tot een cantate die Bach componeerde ter gelegenheid van de verjaardag van hertog Christian van Saksen-Weißenfels op 23 februari 1713. Deze edelman was de neef van hertog Wilhelm Ernst van Saksen-Weimar, bij wie Bach tussen 1708 en 1717 als organist en concertmeester in dienst was.
Het is een groots opgezette compositie in vijftien delen, met strijkers, hoorns, hobo’s en fagot zoals in het later afgewerkte eerste concerto. Hoorns, die in Duitsland sinds 1680 in gebruik waren voor de parforce-jacht, waren toen in instrumentale ensembles nog zeldzaam, maar Weißenfels beschikte in 1706 als eerste adellijk hof al over twee professionele spelers.
Aangezien de cantate bedoeld is als hulde aan de hertog, vormt dit het thema van de tekst. Daartoe voert de librettist mythologische personages ten tonele die met de jacht, een van de hoofdactiviteiten van Christian, verbonden zijn. De beperkte verhalende inhoud is samen te vatten als volgt.
-
Diana, de godin van de jacht, wijdt zich op die dag uitsluitend aan haar favoriete bezigheid, tot ontgoocheling van haar geliefde Endymion, die vreest dat zij hem niet meer bemint.
-
Diana stelt hem gerust, maar vindt dat de vorst op zijn verjaardag op de eerste plaats moet komen. Endymion stemt hiermee in en besluit deel te nemen aan de hulde.
-
De bosgod Pan prijst het land gelukkig dat zich kan beroemen op zo’n vorst. Pales, de herdersgodin, vergelijkt het beleid van Christian met de zorgzame goede herder.
-
Tot slot van het verhalend gedeelte zingen de vier een kwartet met een gelukwens voor de jarige. Daarna herhalen de vier nogmaals hun wensen, die tot besluit in een gezamenlijk slotkoor jubelend worden bevestigd.
Bach kiest de instrumenten in functie van enkele personages: de hoorns voor Diana, de hobo’s als de pastorale instrumenten voor Pan. Voor de lieflijke aria van Pales voorziet Bach de intieme klank van twee blokfluiten.
In de enige bewaarde bron, een handschrift uit 1760, een kopie door een van Bachs leerlingen, begint de cantate met een kort recitatief van Diana. Dat zo een feestelijke compositie op die manier zou beginnen in plaats van met een briljante instrumentale ouverture, is hoogst onwaarschijnlijk, vandaar de aannemelijke hypothese dat toen als instrumentale inleiding een vroegere versie van het eerste Brandenburgs concerto werd uitgevoerd.
De cantate straalt een jeugdige frisheid uit, met een rijke afwisseling van contrasterende, vaak virtuoze aria’s en expressieve recitatieven, doorspekt met tekstinterpretatieve details.
De cantate in detail bespreken zou ons te ver voeren. Zij is volledig te beluisteren op youtube in een uitvoering met Nikolaus Harnoncourt.
Ignace Bossuyt
De jachten van Karel V (1531-1533)
Ook in de beeldende kunst toont de adel zich graag tijdens de jacht als hun geliefd tijdverdrijf. Zo ook Keizer Karel V en zijn entourage. De twaalfdelige reeks wandtapijten die bewaard wordt in het Louvre is een indrukwekkende 16de-eeuwse realisatie. In 1665 werd de reeks door de Franse koning Lodewijk XIV gekocht van de familie Guise, bij wie de reeks in een inventaris van 1589 voor het eerst vermeld is.
Misschien ken je de twaalfdelige reeks wandtapijten ook onder de benaming Jachten van Maximiliaan (1459-1519). Het is een verwijzing naar de grootvader van Karel V, Keizer Maximiliaan I van Oostenrijk. De naam 'Jachten van Maximiliaan' sloop in een inventaris van de familie Guise. Onterecht, zo mag blijken uit de chronologie. De portretten van Karel V en zijn broer Ferdinand I en ook het embleem van de keizer vinden we op verschillende tapijten van de reeks terug. Wellicht interpreteerde men het portret van Ferdinand I op de tapijten verkeerdelijk als een portret van Maximiliaan.
De tapijten zijn in ieder geval voor de Habsburgers bestemd, maar wie ze bestelde is niet geweten. Wellicht kunnen ze gezien worden vanuit de grote passie van Maria van Hongarije voor de jacht. Wel zet Karel Van Mander ons met een tekst uit 1604 op het spoor van de ontwerper: Bernard of Barend van Orley (1488-1541) en zijn atelier tekenen hier present.
Hy maeckte onder ander voor den Keyser verscheyden jachten, met de Bosschen en plaetsen omtrent Brussel, daer dese jachten van den Keyser geschieden: in welcke den Keyser, en meer Princen en Princessen nae t’leven quamen, t’welck seer costelijck in tapijt wiert gewrocht.
Bernard van Orley situeert zich in de overgang van de laat-gotiek naar de renaissance. Hij slaat de brug tussen de Nederlanden en Italië en weet als kunstenaar handig gebruik te maken van de prestigezucht van de vorsten. Zijn familie, afkomstig uit Luxemburg, stamt af van het adellijk geslacht van de heren van Ourle (Orley). Zijn grootvader verhuist naar het hertogdom Brabant, waar zijn vader Valentijn van Orley (ca. 1466 – Brussel 1532) als onecht kind wordt geboren. Hierdoor verliest Valentijn van Orley en zijn nageslacht hun recht op de adellijke afstamming.
Wellicht wordt Bernard in het atelier van zijn vader opgeleid. Na een tijd te werken in een zekere archaïserende stijl, gooit Bernard het over een andere boeg. Hij laat zich inspireren door de vernieuwingen van de renaissance en wordt hierdoor bij het hof van de Habsburgers opgemerkt.
Na de dood van zijn zoon Filips de Schone in 1506 benoemt Maximiliaan van Oostenrijk zijn dochter Margaretha tot regentes van de Nederlanden. Tijdens de minderjarigheid van Karel V verplaatst Margaretha het hof naar Mechelen. Karel V zelf geeft tijdens zijn regeerperiode de voorkeur aan Brussel. Na de dood Margaretha neemt Karels zuster, Maria van Hongarije, de honneurs in de Nederlanden waar. Ook zij bestuurt vanop de Koudenberg te Brussel. Bernard van Orley is de hofschilder van beide prinsessen en heeft een sterke band met het hof.
De jachttapijten zijn geweven tussen 1531-1533 in het atelier van Willem Dermoyen te Brussel. Op tien van de twaalf tapijten staat niet alleen het stadsmerk van Brussel, maar eveneens het merkteken van het atelier Dermoyen. De eigenlijke kartons van de reeks zijn niet bewaard. Wel zijn er voorbereidende tekeningen bekend die wellicht als uitgangspunt dienden. We mogen er van uitgaan dat van Orley aan de kartons heeft gewerkt en dat hij voor bepaalde onderdelen beroep deed op specialisten ter zake. Willem Tons wordt hier vaak genoemd als auteur van kartons met bomen, planten dieren en vogels (Karel Van Mander).
Tijd nu om de jacht aan te vatten. Net zoals Bach in zijn Eerste Brandenburgs concerto in vier delen het verloop van de jacht verbeeldt, zo selecteren we uit de twaalfdelige reeks enkele tapijten als beeld bij het muziekverhaal.
Deel 1 - allegro
Op het eerste wandtapijt van de reeks zien we hoe van Orley de ruiter Keizer Karel op jacht laat vertrekken tegen de achtergrond van het kasteel op de Koudenberg, het stadhuis en uiterst rechts de Sint Goedelekathedraal. Op de voorgrond zien we het Warandepark. Het tapijt staat in het teken van de maand maart, het teken van de ram in de dierenriem zoals het medaillon in de bovenboord aangeeft. Maart was in de toen gebruikte Juliaanse kalender de eerste mand van de maankalender.
Ook op het tapijt van de maand april, de stier, zien we tegen de achtergrond van het keizerlijke jachthuis in Bosvoorde hoe de honden worden verzameld bij het begin van de hertenjacht. Links op het tapijt zien we een vrouw in amazonezit op een paard met een valk op haar arm. Soms wordt verondersteld dat deze jonge vrouw Maria van Hongarije voorstelt van wie we weten dat ze diverse valksoorten als jachtvogels in haar bezit had.
Deel 2 - Adagio
In het adagio lijken we het lijden van de opgejaagde prooi te horen. Op het wandtapijt van de maand september, de weegschaal, is het hert verschalkt: het probeert tevergeefs te ontsnappen. Het water is zijn laatste redmiddel, maar honden en jagers omsingelen het opgejaagde dier. Opnieuw krijgen we hier een locatieaanduiding: de priorij van Groenendaal en het jachtpaviljoen van Ravenstein in het Zoniënwoud. Het was het geliefde jachtterrein van de Habsburgse vorsten. Het jachtpaviljoen werd speciaal hiervoor opgericht door Filips van Kleef, raadsheer in de entourage van Maximiliaan van Oostenrijk.
Deel 3 - Allegro
Tijd om te verpozen bij het middagmaal. Op een open plek in het bos komen de jagers samen rond een tafel (maand juni). Alles wordt in gereedheid gebracht voor het eten en op de voorgrond worden de kruiken wijn uit het water gehaald waar ze koel werden bewaard.
Deel 4 - Suite
In het laatste deel laat Bach zijn jagers dansen op een menuet en een polonaise. Bernard Van Orley besluit zijn jacht in de maand februari onder het gesternte van de vissen. Het is een tafereel met allegorische figuren. We staan op het binnenplein van het paleis op de Koudenberg. Door de open wand achteraan zien we het Baliënplein, de Aula Magna en Sint Jacobskerk op de Koudenberg. In de nis links achteraan staat het beeld van de godin van de jacht Diana. De jagers komen de buit aanbieden aan de allegorische figuren Maat en Rede die Luiheid en Gulzigheid met hun voeten onderdrukken.
De allegorische figuren zijn geïnspireerd door traktaten die het jagen verantwoorden. De Latijnse tekst in de cartouche rechts bovenaan verklaart dit in niet mis te verstane woorden:
Als je niets nalaat van wat rechtvaardig is, als je goed leeft en geen kwaad doet, tegenover iedereen je plicht vervullend, wat kan er schoner zijn dan de jacht te bedrijven, geregeld door Modus en bestuurd door vrouwe Ratio? Beschermd tegen ledigheid en vraatzucht, je bezighoudend met wat eerlijk is, zal je je gezond en veilig houden, je zal je leden verwarmen door het labeur, het jaar zal vrolijk voorbijgaan in die oefening, en je leven zal gelukkig verlopen in dagen vol gezondheid.
.
Jo Haerens
Bron: I. De Meûter, De tapijtreeks Jachten van Karel V , in Van Orley , tentoonstellingscatalogus, Brussel , 2019, p. 194-219.
Start de youtube en volg de uitleg via de opeenvolgende bladzijden. De opgegeven timing houdt je in de pas. Klik desnoods op "Watch on YouTube".
Om de timing op de youtube te blijven zien, plaats je de cursor op de rode lijn.
Uitvoering van het eerste Brandenburgs concerto: – Freiburger Barockorchester
Partituur: https://imslp.org/wiki/Brandenburg_Concerto_No.1_in_F_major%2C_BWV_1046_(Bach%2C_Johann_Sebastian) – origineel handschrift en diverse moderne uitgaven
Uitvoering van de Jagdkantate: Arnold Schoenberg Chor, Concentus Musicus Wien, o.l.v. Nikolaus Harnoncourt (met aangegeven timing van alle onderdelen)
Partituur: https://imslp.org/wiki/Was_mir_behagt,_ist_nur_die_muntre_Jagd,_BWV_208_(Bach,_Johann_Sebastian) - handschrift en diverse moderne uitgaven
Duitse tekst met Nederlandse vertaling:
Klik op de timing van een deeltje om dat af te spelen of start de youtube links om het geheel te beluisteren.
De aria op tijdstip 14'31" 'Schafe können sicher weiden' is wellicht het meest bekende stuk uit deze cantate.
00'00" 1. Recitatief (sopraan 1) Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd!
00'34" 2. Aria (sopraan1) Jagen ist die Lust der Götter
02'25" 3. Recitatief (tenor) Wie? schönste Göttin? wie?
03'38" 4. Aria (Ténor) Willst du dich nicht mehr ergötzen
08'23" 5. Recitatief (sopraan 1, tenor) Ich liebe dich zwar noch!
10'43" 6. Recitatief (bas) Ich, der ich sonst ein Gott
11'20" 7. Aria (bas) Ein Fürst ist seines Landes Pan!
13'54" 8. Recitatief (sopraan 2) Soll denn der Pales Opfer hier das letzte sein?
14'31" 9. Aria (sopraan 2) Schafe können sicher weiden
19'28" 10. Recitatief (sopraan 1) So stimmt mit ein
19'40" 11. Koor Lebe, Sonne dieser Erden
22'54" 12. Aria (sopraan 1, Ténor) Entzücket uns beide, ihr Strahlen der Freude
24'54" 13. Aria (sopraan 2) Weil die wollenreichen Herden
26'43" 14. Aria (bas ) Ihr Felder und Auen
30'03" 15. Koor Ihr lieblichste Blicke, ihr freudige Stunden