Hector Berlioz, Harold en Italie: Marche des pèlerins
Berlioz, Italië en Lord Byron
In 1830 won Hector Berlioz de prestigieuze Prix de Rome, een prijs die door de Franse Académie des Beaux Arts sinds 1803 werd uitgereikt ter ondersteuning van jonge componisten (en dit tot 1968). De beloning bestond in een verblijf van vier jaar in de Villa Medici in Rome, van waaruit de winnaar werd geacht jaarlijks een werk op te sturen.
Sinds 1827 had Berlioz tevergeefs geprobeerd de eerste prijs in de wacht te slepen, maar zijn composities werden al direct als te revolutionair ervaren, te exuberant en zelfs onuitvoerbaar. In 1830 slaagde hij er wel in met een werk waarin hij zich bewust aan de conventionele regels van het componeren had gehouden, met goed gevolg.
Zijn verblijf in Italië was echter een ander verhaal. Hij bleef zijn vertrek maar uitstellen, want eerst kwam nog de première van zijn spectaculaire Symphonie fantastique, die hem als op en top romanticus ten voeten uit tekende: de artistieke neerslag van een passionele liefde voor een Engelse actrice in een briljant orkestwerk van een ongehoorde emotionele expressie en gekenmerkt door een extreem originele coloristische behandeling van het symfonisch orkest. Voor velen blijft de naam van Berlioz nog steeds exclusief verbonden met dit meesterwerk. Na deze eerste voldragen compositie volgden nog talrijke instrumentale en vocale werken die tot de absolute hoogtepunten van de romantiek behoren.
Zoals Schumann vond Berlioz in de muziek een uitlaatklep voor zijn hefstigste gevoelens, wat resulteerde in een aantal composities met autobiografische inslag, zoals de Symphonie fantastique, maar die ook – zoals bij Schumann - geïnspireerd waren door een aantal meesterwerken uit de Europese literatuur, die hij hartstochtelijk verslond. Daartoe behoorde het epos Aeneïs van Vergilius, dat hij vanaf zijn jonge jaren met zijn vader in het Latijn las. Het zou de bron zijn die in zijn laatste jaren de stof leverde voor zijn onovertroffen opera Les Troyens. Daarnaast was hij begeesterd door Shakespeare, in wiens toneelwerk hij de thematiek vond voor zijn ‘symphonie dramatique’ Roméo et Juliette. Weinig romantici ontsnapten aan de obsessie voor Goethes Faust, ook Berlioz niet, die met La damnation de Faust alweer een onsterfelijk stuk muziek schreef.
Hoewel hij met tegenzin naar Rome vertrok na het winnen van de prijs – en er uiteindelijk ook maar anderhalf jaar verbleef, van maart 1831 tot mei 1832 – maakte Italië op hem een blijvende indruk. Van de stad Rome had hij een afkeer: Rome is de stompzinnigste en meest prozaïsche stad die ik ken: het is geen plaats voor iemand met een hoofd en een hart, schreef hij. Florence daarentegen bewonderde hij.
Hij deed er alles aan om Rome zoveel mogelijk te ontvluchten, zoals naar de bergen van de Abruzzen, naar Tivoli en Subiaco. En daar werd hij gegrepen door Childe Harolds Pilgrimage van Lord Byron, de Engelse romantische dichter die qua excentrieke levenswijze de meeste van zijn tijdgenoten overtrof. Zijn omvangrijk gedicht vormde de neerslag van zijn verblijven in het buitenland: in de eerste twee zangen over Griekenland en Turkije, in de laatste twee zangen over Zwitserland en Italië. Childe Harold [‘Childe’ betekent een jonge edelman, een jonker] is de typische ‘Byroniaanse held’, een melancholische zwerver - de romantische ‘Wanderer’ – die na een leven van uitspattingen en het besef van de leegheid van het bestaan soelaas zoekt in reizen en daar verslag van uit brengt. Byrons gedicht en Berlioz’ omzwervingen in de Abruzzen inspireerden hem vier jaar na de Symphonie fantastique tot de symfonie Harold en Italie, die hij in 1834 voltooide.
Harold en Italie (1834)
Berlioz koos voor een merkwaardige bezetting: symfonisch orkest en altvioolsolo. In 1833 zou de beroemde vioolvirtuoos Niccoló Paganini tijdens een verblijf in Parijs Berlioz verzocht hebben een altvioolconcerto te schrijven waarin hij zijn nieuw Stradivariusinstrument zou kunnen laten horen. Toen hij het eerste deel van het werk zag, was hij echter ontsteld over het gebrek aan virtuoos spel van de solist en haakte hij af. Berlioz had de partij van de altviool in dit werk immers uitgewerkt als een evenwaardige partner van het orkest en niet als een dominant soloinstrument. Toen Paganini in 1838, vier jaar na de voltooiing van de symfonie, een uitvoering bijwoonde, was hij zo enthousiast dat hij Berlioz een som van 20.000 Franse francs schonk, meer dan dat de componist op dat moment in een jaar verdiende. Deze royale gift stelde hem toen in staat om een nieuw meesterwerk aan te vatten: Roméo et Juliette.
Harold en Italie is een vierdelige symfonie met programmatische inslag. Elk deel draagt een titel:
-
Harold aux montagnes. Scènes de mélancolie, de bonheur et de joie
-
Marche des pèlerins chantant la prière du soir
-
Sérénade d’un montagnard des Abruzzes à sa maîtress
-
Orgie des brigands. Souvenirs des scènes précédents.
De bezetting is, zoals, steeds bij Berlioz, zowel uitgebreid als verfijnd coloristisch:
strijkers (violen I en II, altviolen, celli en contrabassen), dwarsfluit (2), piccolo (1), hobo (2), althobo (1), klarinet (2), fagot (4), hoorns (4), cornet (2), trompet (2), trombone (3), tuba (1) triangel, pauken, bekkens, kleine trom (2), harp en altvioolsolo.
De bezetting wisselt van deel tot deel, afhankelijk van de gewenste sfeer.
Met haar introvert timbre symboliseert de altviool Harold, de melancholische zwerver. Berlioz schrijft daarover:
Door de altviool in het hart van de poëtische herinneringen te plaatsen, die mijn omzwervingen in de Abruzzen mij hadden nagelaten, wou ik van dit instrument een soort melancholische dromer maken in de aard van Child-Harold van Byron.
Zijn thema duikt in alle delen op: hij manifesteert zich als observator of als deelnemer aan de wisselende gebeurtenissen, zij het eerder afstandelijk, want zijn melodie blijft voorbehouden voor hemzelf, zij verhuist niet naar het orkest. De centrale figuur karakteriseert Berlioz met een even eenvoudig als intens, enigszins somber thema, dat zich door zijn subtiele schoonheid onmiddellijk in het geheugen prent.
Het eerste deel schetst de tegengestelde gevoelens van de protagonist: melancholie, geluk en vreugde. Kenmerkend zijn dan ook de felle contrasten, die al duidelijk blijken uit de opbouw: eerst een langzame inleiding, daarna een snel deel.
Het tweede deel kies ik uit voor een meer gedetailleerde bespreking.
De inspiratie voor deel drie beschrijft Berlioz in zijn Memoires. Tijdens zijn uitstappen op het platteland buiten Rome werd hij op een nacht gewekt door een ‘ragazzo [jongen] met twee formidabele longen die een bulderend liefdeslied bracht onder het venster van zijn ragazza [meisje]’. Verder in deze passage beschrijft Berlioz de muziek van de pifferari, de rondtrekkende muzikanten die van de bergen afkomen, ‘gewapend met doedelzakken en pifferi [een soort hobo’s] om hulde te brengen aan het beeld van de Madonna’.
Dit magnifieke deel bouwt Berlioz op rond twee thema’s:
-
een snelle dansmelodie
-
een tragere, lyrische frase (de serenade).
Het hoogtepunt is de combinatie van het thema van Harold, het dansritme en de melodie van de serenade, een van Berlioz’ geliefde procedés, bekend als réunion des deux thèmes (hier zijn het er zelfs drie!).
De braspartij van de rovers vormt de frenetieke finale van de symfonie, een fenomenale uitbarsting van orkestrale effecten, een waarmerk van Berlioz’ geniale orkestratiekunst. Harold zoekt vergetelheid in het drinkgelag van de bandieten, ‘waar wijn, bloed, genot en woede elkaar wederkerig bedwelmen’ (Berlioz in zijn Mémoires). In dit slotdeel keren de thema’s van de vorige delen terug, als herinneringen van Harold aan zijn wedervaren tijdens zijn omzwervingen (Souvenirs des scènes précédents).
Ignace Bossuyt
Een beter leven tegemoet
Eugène Laermans (1864-1940)
Berlioz zet ons in zijn Mémoires op een spoor: “landlieden keren terug huiswaarts, er heerst een sombere sfeer”. Byron inspireert de componist met de omzwervingen van zijn alter ego Harold. En de Marche des pèlerins omvat dit allemaal.
Een beeld kwam me direct voor de geest: De Landverhuizers van de schilder Eugène Laermans (1896).
Op het drieluik trekt een groep landverhuizers een beter leven tegemoet. Hier en daar dragen sommigen een kleine buidel met wat hoogstnoodzakelijke bezittingen. Ook kinderen worden meegetrokken in het verhaal en een speelse hond probeert de aandacht te trekken. Het is een grote naamloze groep die door de vlakte trekt. Slechts enkele gezichten zien we. Het individu verdwijnt in de massa.
In het centrale paneel loopt de horizontale lijn van de mensenmassa parallel aan de rivier op het tweede plan. Enkel witte lichtaccenten laten een zweem van hoop doorschijnen: hier en daar een wit kapje bij enkele vrouwen, de zon die door de wolken breekt op het middenpaneel en op de zijpanelen de witte muren.
Eugène Laermans wordt in 1864 in Sint-Jans-Molenbeek geboren en sterft in 1940 te Brussel. Als elfjarige jongen wordt hij als gevolg van hersenvliesontsteking doof en op oudere leeftijd ook blind. Deze beperkingen zorgen er voor dat hij vooral als een eenzame figuur leeft. Hij wordt opgeleid aan de Academie van Molenbeek in Brussel en volgt ook de vrije academie “La Patte de Dindon” op de Brusselse Grote Markt. In 1899 krijgt hij in La Maison d’Art een eerste retrospectieve en hiermee vestigt hij, ook in het buitenland, zijn naam. In 1923 wordt hij lid van de Koninklijke Academie van België en in 1927 door koning Albert in de adelstand verheven. Hij is op dat ogenblik volledig blind en kiest als veelzeggend devies “Gelukkig wie kan zien”.
Laermans is geen volger van het impressionisme of symbolisme. Hij kiest in zijn werk vooral sociale onderwerpen, niet zozeer vanuit een sociale bewogenheid maar vooral als aanleiding om een krachtig beeld weer te geven. De thema’s worden in zijn werk indringend verbeeld door het weglaten van anekdotiek en door te werken met de kracht van lijnen, kleur en licht. Door soms vervorming in de figuren voelen we reeds het opkomend expressionisme.
Bekijk Stakingsavond (1893). Vanuit het platteland trekken de boeren en stakende arbeiders achter de rode vlag aan naar de stad. Ook hier slaagt de schilder erin om de kracht van de anonieme massa weer te geven. Namen verdwijnen in ontelbare petten, zo lijkt het wel. Een klein kind wordt willens nillens meegetrokken en probeert de massa bij te benen. . Slechts enkele gezichten zien we met een bijna karikaturale uitdrukking. Een vrouw kijkt ons aan. De man draait zijn hoofd naar haar om. Tussen hoofdzakelijk blauwe tinten schildert Laermans opnieuw enkele witte en rode accenten. Horizontale lijnen dragen de compositie van het werk. De achtergrond herneemt de witte en rode kleur in de fabrieksgebouwen. De rokende schoorstenen zijn naast de rode vlag de enige verticale pijlers.
In La Marche des Pèlerins van Berlioz hoorden we de kracht van de hoorns: niet als uitbundige aanwezigen maar als subtiele signalen. Zouden we zo de witte accenten bij Laermans aan de hoorns mogen linken? Ze dragen mee het werk en zijn een onmisbare kracht.
Huiswaarts (1903) is hier een sprekend voorbeeld van. Langs de witte muur die de hele compositie draagt keert de familie landarbeiders na het werk huiswaarts. De kerk en de brevierende pastoor vormen het tweede plan. 'De klank van de kloosterklok' uit Berlioz' muziek zien we hier op het achterplan verbeeld.
Diezelfde muur vinden we terug in Laermans’ werk uit 1904, De Dode. Laermans zag er hoe een drenkeling door zijn wenende familie werd weggedragen. Het zette hem aan dit werk te schilderen.
De witte muur is de befaamde Laermansmuur in Wemmel, gelegen tussen de oude pastorie en de Sint-Servaaskerk. Het ligt op de route van de Laermanswandeling (10,7 km) , met als startplaats het gemeentehuis van Wemmel (knooppunt 500)
De werken Huiswaarts en De Dode waren te bewonderen in het Tweede Mechelse Kunstuur.
Het Kunstuur stelde topwerken tentoon uit de periode 1880 - 1950. Het was een heel aparte beleving. Bij elk schilderij werd een verhaal verteld door een bekende of minder bekende Vlaming. Samen met de unieke belichting en de aangepaste muziek van Dirk Brossé zorgde dat voor een uur betoverende kunst in een historische locatie, de Heilige Geestkapel, recht tegenover de Sint-Romboutstoren. De tweede tentoonstelling van Het Kunstuur liep van 13 februari tot 30 september 2021. Nog andere zijn gepland voor 2022.
Jo Haerens
Marche de pèlerins chantant la prière du soir
Dit tweede deel uit Harold en Italie is een wonderlijk stuk muziek. Het is in die mate atypisch voor Berlioz dat het hele stuk in een gedempte, serene sfeer verloopt. Van klankuitbarstingen of plotse, extreme dynamische contrasten is er geen sprake: Het uitgedunde orkest bevat behalve de hoorns geen koperblazers. Berlioz bouwt zijn ‘marche des pèlerins’ op als een naderende en zich weer verwijderende stoet.
Na een inzet in vierdubbel piano (pppp) volgt een geleidelijk crescendo tot forte, waarna de dynamiek even geleidelijk wordt afgebouwd tot een absolute stilte. In zijn Mémoires roept Berlioz een herinnering op die hem inspireerde voor dit deel: landlieden keren op het einde van de dag huiswaarts langs rijen kapellen ter ere van de maagd Maria op de toppen van de heuvels, en tijdens hun gezongen litanieën hoort men in de verte het droevige luiden van een kloosterklok.
De manier waarop Berlioz deze scène verklankt is een meesterlijk staaltje van orkestratiekunst. De opbouw volgt een eenvoudig, klassiek patroon. De lofzang (door Berlioz aangegeven als Canto) wordt meerde keren herhaald, telkens licht gevarieerd. Na verloop van tijd voegt Harold zich met zijn thema bij de groep. Na het hoogtepunt volgt een verstilde middenpassage, waar Berlioz een devotionele sfeer oproept (hij noteert uitdrukkelijk Canto religioso), die tot de subtielste passages behoort uit zijn hele instrumentale oeuvre. Als tempo schrijft Berlioz allegretto voor, iets trager en iets lichter dan allegro, maar geen slakkengang
J. M.W. Turner, Childe Harold’s Pilgrimage, (1832), olieverf op doek, 142x248 cm, Turner Collection Tate Britain, CC0, Wikimedia Commons
Start de youtube en volg de uitleg via de opeenvolgende bladzijden. De opgegeven timing houdt je in de pas.
Om de timing op de youtube constant te blijven zien, plaats je de cursor op de rode lijn.
Deel 1: 00'00" - 15'50"
Deel 2: 16'00" - 23'40" Marche des pèlerins chantant la prière du soir
Deel 3: 24'10" - 30'36"
Deel 4: 30'52" - 43'50"
Uitvoering: hr-Sinfonieorchester, o.l.v. Eliahu Inbal
Partituur: https://imslp.org/wiki/Harold_en_Italie%2C_Op.16_%28Berlioz%2C_Louis_Hector%29
Voor een bespreking van een van de mooiste orkestliederen van Berlioz (Au cimetière uit Les nuits d’été), zie https://www.concertgebouw.be/nl/les-nuits-d-ete-au-cimetiere-hector-berlioz-1803-1869
Er is een prachtige Nederlandse vertaling op rijm van Lord Byrons Childe Harolds Pilgrimage door Ike Cialona in de prestigieuze 'Gouden Reeks' met belangrijke historische werken uitgegeven door Athenaeum – Polak & Van Gennep: De omzwervingen van Jonker Harold, Amsterdam, 2009.