De Viola da Gamba
bij DE MACHY
1685
Toeval of niet: precies in hetzelfde jaar wordt Saint-Didier in Asfeld, de fameuze kerk in de vorm van een viola da gamba, ingewijd én verschijnt in Parijs de eerste uitgave met solomuziek voor viola da gamba. De componist is Sieur De Machy, zoals hij werd genoemd, want zijn voornaam is niet bekend, en evenmin zijn geboorte- en sterfjaar. Van deze uitgave, zijn enige productie, is bovendien slechts één exemplaar bewaard (Parijs, Bibliothèque Nationale). Deze Pièces de violle uit 1685 betekenden een mijlpaal in de geschiedenis van de gambamuziek. Het zijn bovendien knap geschreven stukken die echter pas recent naar waarde worden geschat.
Sieur De Machy
Zoals Jean de Sainte-Colombe, de leermeester van Marin Marais (zie de bijdrage over La Rêveuse) was De Machy een leerling van de Brusselse gambaspeler Nicolas Hotman (ca. 1610/1614-1663). In 1626 vestigde Hotman zich in Parijs. Al snel verwierf hij in heel Frankrijk faam als luit- en gambaspeler. Als de belangrijkste viola da gambapedagoog van zijn tijd ligt hij aan de basis van de Franse gambaschool.
De Machy was afkomstig uit Abbeville en zoals Hotman bouwde hij zijn carrière uit in Parijs. Zijn Pièces de violle uit 1685 zijn solostukken voor viola da gamba, zonder harmonisch ondersteunende basso continuo. In 1686, een jaar na De Machy’s uitgave, verscheen de eerste van de vijf bundels van Marin Marais, voor een en twee gamba’s, ook nog zonder basso continuopartijen. Marais voegde die in de heruitgave van 1689 toe. Al zijn latere bundels zijn met basso continuo.
De uitgave van De Machy bevat acht suites, bestaande uit een prélude gevolgd door een reeks van de toen meest gebruikelijke dansen: allemande, courante, sarabande, gigue, gavotte en menuet. In de vierde suite, die ik hier bespreek, is het menuet vervangen door een chaconne.
Suite nr. 4, in G: Prelude, Allemande, Courante, Sarabande, Gigue, Gavotte en rondeau, Chaconne
Prélude (0'05" – 0'58")
In zijn uitgebreid voorwoord tot zijn uitgave schrijft De Machy dat de preludes naar keuze langzaam of snel mogen uitgevoerd worden. Als voorspel op een reeks dansen die meer aan een vaste structuur gebonden zijn fungeert de prelude als een geïmproviseerde inleiding, als het ware om het instrument uit te proberen en klaar te maken ‘voor het serieuze werk’. De Machy doorloopt er het ganse register van de basgamba van laag tot hoog, met een uitgestrektheid van twee octaven plus kwart (van D tot g’) en vaak extreem grote sprongen van laag naar hoog en omgekeerd. Het volledige toongebied wordt voorbereidend verkend. Bij de inzet daalt de melodie van de hoogste tot de laagste toon, waarna een passage volgt met extreme intervallen. Aan het slot stijgt de melodie vanuit de diepste toon weer naar een hoog register.
In de prelude demonstreert De Machy alle kleurnuances van zijn instrument, die van register tot register erg verschillen, een van de charmes van de basgamba. Afgezien van de vier- en zesstemmige slotakkoorden speelt hij hier alleen het spel van de pure melodie: le jeu de mélodie, eenstemmig, en spaart hij het door hem geliefde akkoordisch spel, le jeu d’harmonie, op voor de aansluitende dansen (zie hierover ook La Rêveuse).
In de loop van de zeventiende eeuw ontstond het genre van de suite, een opeenvolging van dansen, die contrasteerden in metrum (twee- of drieledig), tempo (van traag tot snel) en karakter. Er kwam geleidelijk een vast patroon tot stand van vier basisdansen: allemande, courante, sarabande en gigue, waarbij al gauw andere dansen werden gevoegd die aan populariteit wonnen, zoals gavotte en menuet. In sommige daarvan is in de kunstmuziek het oorspronkelijke danskarakter nog aanwezig, andere zijn gesofisticeerder uitgewerkt, wat de Duitsers mooi karakteriseren als künstlich elaboriert. Aan de praktische dans refereren onder meer nog de symmetrische frasenopbouw (eenheden van vier maten: 4+4+4+4) en de herhalingsstructuur (twee delen die herhaald worden). Elke dans heeft ook eigen kenmerken, die in de kunstmuziek al dan niet expliciet geaccentueerd worden.
Allemande (1'01" – 3'53")
De allemande is een langzame of gematigd langzame dans, met als typisch kenmerk de opmaat, een ‘opstapje’ van meestal één noot naar de eerste volledige maat. Ook De Machy’s Allemande ontsnapt niet aan dit direct herkenbare detail.
Een echt danskarakter heeft deze van onregelmatige frasen en veeleer grillige melodische en ritmische motieven voorziene allemande niet meer. Na de jeu de mélodie van de prelude schakelt De Machy hier over naar meer harmonisch spel, meestal met twee of drie noten, met aan het slot van beide delen een groot arpeggioakkoord.
Courante (3'56" – 5'55")
De naam geeft al aan dat de courante een levendige, ‘lopende’ dans is. Het metrum is ternair. Het dansante karakter komt iets sterker naar boven in de courante dan in de allemande. Jeu de mélodie en jeu d’harmonie wisselen elkaar mooi af. Opvallend zijn de extreme intervalsprongen naar het laagste register van het instrument.
Sarabande (6'00" – 8'30")
Zoals de courante is de sarabande in drieledige maat, maar de dans is in een langzaam tempo en vaak intens expressief. De Machys sarabande is een zeer geslaagde, plechtstatige dans, met prachtig akkoordisch spel. De frasenopbouw in eenheden van vier maten verraadt het oorspronkelijke danskarakter.
Gigue (8'33" – 10'11")
Als contrast volgt de snelle gigue, in drieledige maat, ritmisch zeer geprofileerd en springerig door de vele gepunte noten.
Gavotte en rondeau (10'15" – 11'25")
De gavotte is een echte volksdans, snel of gematigd snel, in binaire maat. En rondeau betekent dat de beginfrase geregeld terugkeert als refrein.
Chaconne (11'31" – 14'45")
Bij de bespreking van de ciaccona - de Italiaanse term voor de Franse chaconne - van Antonio Bertali kwam dit fascinerende genre al ter sprake (zie nr. 11). De chaconne was immens populair in de Franse barok, zowel in de vocale als in de instrumentale muziek, een trend die overwaaide naar andere landen. De beroemdste chaconne is ongetwijfeld die uit Bachs tweede partita voor vioolsolo (BWV 1004). De chaconne – en de verwante passacaille of passacaglia - is meestal een uitgebreide variatiereeks op een eenvoudige basso ostinatoformule (vaak de dalende kwart), maar soms ontbreekt die (zoals hier bij De Machy). Een aantal typische kenmerken van de dans blijven echter aanwezig, zoals het drieledig metrum, de frasenstructuur per vier maten of een veelvoud ervan, de herhalingen van fragmenten en het virtuoos karakter. Jeu de mélodie wisselt af met jeu d’harmonie, al domineert hier het puur melodisch spel.
De ‘kleinmeester’ De Machy
De Machy behoort tot de eindeloze reeks componisten die gerekend worden tot de zogenaamde ’kleinmeesters’: zijn productie is beperkt tot acht suites, die bovendien qua artisticiteit niet op de hoogte staan van het werk van Marin Marais. Toch is zijn muziek interessant, waardevol en perfect genietbaar.
In verband met het onterecht negeren van de kleinmeesters citeer ik graag een fragment uit het enthousiasmerend voorwoord (met als titel De verrijking van de luisteraar) dat Pieter Bergé, mijn collega-musicoloog aan de KULeuven, schreef voor mijn boek De onvermoede schatkamer van de Duitse barokmuziek tussen Schütz en Bach (1650-1700). Van de ca. vijftig componisten die ik erin bespreek behoort ongeveer de helft tot de nauwelijks bekende ’kleinmeesters’.
Bergé formuleert het ‘probleem’ van ‘groot- en kleinmeesters’ treffend als volgt:
Vandaag zitten we al te zeer gevangen in een relatief krappe canon van altijd weer dezelfde stukken. Die canon bulkt natuurlijk van de meesterwerken, al is ‘kwaliteit’ zeker niet het enige criterium, en zeker ook geen garantie om in de canon terecht te komen. Ook toegankelijkheid en herkenbaarheid spelen een rol. De canon is minstens gedeeltelijk een marktconstructie die inspeelt op een te bedienen meerderheid. Zo’n canon werkt bovendien redelijk zelfbevestigend. Voor zover er al iets in verandert, gaat het meestal om verschuivingen van binnenuit. Bach baart méér Bach, bij wijze van spreken. Voor vreemde eenden is er maar weinig plaats in de bijt.
Zodoende draagt de canon altijd een risico van verschraling in zich. Die verschraling is ook voelbaar in de bredere muziekcultuur die immers vooral teert op ‘grootmeesters’. ‘Grootmeester’ is een soort van kwaliteitslabel dat een componist (vaak terecht) toegekend krijgt omdat hij enkele meesterwerken heeft geschreven – d.w.z. werken die in een bepaalde cultuurhistorische constellatie als zodanig worden beschouwd. Op zich is daar natuurlijk niets mis mee. Het enige probleem is dat werken van grootmeesters vaak meer krediet krijgen dan composities van minder bekende meesters, enkel en alleen omwille van dat kwaliteitslabel. Dat is doodjammer, want uiteindelijk komt het in de muziek niet aan op de reputatie van een componist maar wel op de individuele kwaliteit van ieder werk op zich. Bach – zelfs Bach – staat niet garant voor meesterwerken, hoeveel hij er ook geschreven heeft. Een werk van een meester is niet per definitie een meesterwerk. En toch zullen in de huidige muziekcultuur de minder fantastische werken van een ‘gelabelde’ grootmeester veelal de voorkeur krijgen op minstens evenwaardige werken van zogeheten ‘kleinmeesters’. Opnieuw spelen ‘herkenning’ en ‘conditionering’ daarbij een belangrijke rol: “het is van Bach dus het is goed”. Zelfs als dat laatste al waar zou zijn, resulteert die visie in een betreurenswaardige eenzijdigheid. Zij marginaliseert een onwaarschijnlijk breed en rijk muzikaal repertoire van ‘andere’ meesterwerken. Zij teert op gewoonte en gezagsgetrouwheid, twee karakteristieken die regelrecht indruisen tegen authentieke artistieke nieuwsgierigheid.
Ignace Bossuyt
Uitvoering: Sam Stadlen, basgamba
Partituur: https://imslp.org/wiki/Category:De_Machy,_Le_Sieur - originele partituur uit 1685 (Suite nr. 4: p. 44-52)
Wie meer wil vernemen over het gambaspel, kan terecht bij 17 ‘Gamba Tutorial Videos’ van Sam Stadlen (in het Engels).
Les nr. 11 is een uitstekende inleiding op het spelen vanuit de tabulatuur. De lessen 13 tot 16 behandelen in detail de Franse ornamentiek.
De Viola da Gamba
van ASFELD (F)
Versailles, 15 juni 1685 - Vanuit Ecry, in de Franse Ardennen, bereikt ons het nieuws van de wijding van de nieuwe St-Didierkerk.
Niet zomaar een kerk, maar een kerk in de modieuze barokke stijl, ‘à l’Italienne’. Gedurfd en ongezien, zelfs voor Parijzenaren die wel al iets gewoon zijn. Het dorpje Ecry werd een 15-tal jaar geleden aangekocht door de adellijke familie ‘de Mesmes’ en herdoopt tot Avaux-la-Ville [een naam die in de 18e eeuw zal veranderen in Asfeld, n.v.d.r.]. Landgraaf Jean-Jacques de Mesmes, de bekende magistraat in dienst van onze koning Lodewijk XIV, beloofde de dorpelingen om de bouwvallige parochiekerk te vernieuwen. Door zijn reizen in Italië was hij in de ban geraakt van de barokke architectuur en wilde iets gelijkaardigs dicht bij huis, in de buurt van het familiedomein. Ook is hij grote fan van de nieuwe muziekstijl en wilde een kerk waar de muziek ‘hemels’ zou klinken.
Hij vorderde Jean Desperé, de lokale meester-metser, om de oude kerk af te breken en een nieuwe te bouwen volgens de plannen van Sieur Fleury en met bijkomende adviezen van François Romain (Ned.: Frans Rooman, Lat.: Franciscus Romanus), broeder dominicaan geboren in Gent die zijn sporen verdiende als bouwmeester van de Sint-Servatiusbrug in Maastricht. De broer van Jean-Jacques de Mesmes, Jean-Antoine, had de dominicaan aan het werk gezien toen hij in Maastricht verbleef tijdens de onderhandelingen voor het Pact van Nijmegen in 1678 dat een einde maakte aan de Frans-Nederlandse Oorlog.
In ieder geval is het duidelijk dat de graaf van Avaux nog lang van zich zal laten horen met zijn heel aparte kerk in een vorm van een viola da gamba.
Barok?
Alles aan deze kerk in Avaux-la-Ville / Asfeld is op zijn zachtst uitgedrukt apart, en zeker al uitzonderlijk voor deze streek.
-
Het eerste wat opvalt, is het ontbreken van rechte lijnen. Zelfs de zuilen zijn tonvormig. Alles is uitgewerkt in bogen en cirkels, symmetrisch ten opzichte van een centrale aslijn.
-
Het kerkgedeelte heeft een vijfhoek als basisvorm, met concave zijmuren. Daarbinnen ligt een rond gebouw met een koepel die vanaf de grond amper te zien is. De concave muren worden onderaan doorbroken door halfronde nissen van de zijkapellen en absidiolen, concaaf en convex gecombineerd, een unieke en magistrale vondst.
-
Koepeldaken verschijnen in verschillende vormen en groottes, tot zelfs een omgekeerde badkuip.
-
Ook de algemene opbouw is bijzonder:
-
Aan de ene zijde staat een koepelkerk met een diameter van 25m. Die vorm lijkt te verwijzen naar het Romeinse pantheon of naar de vroegchristelijke rotondakerken zoals de Hagia Sofia.
-
Aan het andere uiteinde is er een overdekt peristylium dat verlengd is met een open zuilengalerij en fungeert als portaal voor de kerk.
-
In het midden prijkt een elegante campanile met koepeldak, versierd met pilasters en vuurpotten en bekroond met een klokkentorentje.
-
Het geheel oogt elegant en sierlijk, maar gelijkt niet op een kerk.
-
Het hele bouwwerk is in baksteen uitgevoerd en niet in natuursteen, ook niet voor de ornamenten, de pilaren of de ramen. Zeer ongebruikelijk in deze streek, eerder iets exotisch uit Italië.
-
De overvloedige decoratie met pilasters, torentjes, toortsen,…doet denken aan de barok, de gangbare bouwstijl uit die tijd, maar wijkt toch weer sterk af van de barokke kerkgebouwen zoals we die in Noord-Europa kennen. Er zijn duidelijk verwijzingen naar Italiaanse barok (bv. Bernini’s St-Pietersbasiliek in Rome), maar evenzeer naar Romeinse en vroegchristelijk/Byzantijnse bouwwerken.
-
Ook binnen is er niet echt sprake van een overdreven overvloed aan decoratie en ornamenten zoals we van de barok gewoon zijn. De aankleding blijft al bij al sober, en zeker niet te vergelijken met wat ze in Versailles gewoon waren.
Mocht uw browser het 360° beeld van het interieur blokkeren,
bekijk het dan hier in een nieuwe pagina.
Niet echt pure barok dus, eerder een eigenzinnige interpretatie van een creatieve architect. Met de opvallende zuilengalerijen, langwerpige koepeldaken, een veel te grote ontvangstruimte ten opzichte van een compacte kerkruimte lijkt dit eerder op een klein theater, vermomd als parochiekerk. Een ruimte voor een select publiek, en dus niet alleen de plaatselijke bewoners. Was het herbouwen van de parochiekerk voor de bouwheer Jean-Jacques de Mesmes een voorwendsel om een muziektempeltje te ontwerpen? Als lid van de prestigieuze Académie Française, als man van cultuur en bibliofiel - zijn goed gevulde bibliotheek was gerenommeerd - lijkt het niet verwonderlijk te veronderstellen dat muziek hem ook nauw aan het hart lag.
Een kerk in de vorm van een viola da gamba?
Asfeld, mei 2020 – Omwille van de coronapandemie wordt de 10e editie van het tweejaarlijkse internationale viola da gambafestival van Asfeld, gepland voor 26-27-28 juni, uitgesteld tot 2022. Sinds 2001 komen de grote specialisten van de viola da gamba spelen in deze unieke kerk met de vorm van een viola da gamba: Jordi Savall, Christophe Coin, Wieland Kuijken, Paolo Pandolfo, Guido Balestracci. Ook wordt de kerk regelmatig gebruikt voor opnames omwille van de superieure akoestiek. Naast de concerten is er tijdens het festival ook een beurs waarbij luthiers van over de hele wereld samenkomen, hun instrumenten tentoonstellen en ideeën uitwisselen.,
Dat de kerk gelijkt op een viola da gamba, is eerder symbolisch te begrijpen. Heel waarschijnlijk is de gelijkenis niet bedoeld geweest bij het ontwerp. Eigenlijk lijkt het grondplan eerder op een luit. Sommige, meer nuchtere zielen zien er alleen een modieuze handspiegel in. Feit is dat het kerkgedeelte, de rotonda, een ideale vorm heeft voor intieme concerten. Het ontwerp lijkt te zijn gebaseerd in functie van een optimale akoestiek voor muziekstukken van kleinere ensembles, zoals bv. viola da gamba.
Vergelijken we eventjes met de gangbare basilica kerkgebouwen: lange beuken, hoge gewelven, vlakke wanden, hardstenen muren en vloeren, dat alles schept de typische lange nagalm van kerken. Componisten van de polyfonie of van orgelstukken maken van deze nagalm gebruik om de muzikale ervaring te versterken. Kamerconcerten met fijngevoelige snaarinstrumenten horen eerder thuis in knusse salons: kleinere ruimtes met een laag plafond en voldoende absorberende materialen van gordijnen, tapijten en sofa’s. Voor symfonieorkesten heeft men dan weer concertzalen ontwikkeld als een schoendoos, waarbij de klank frontaal naar achteren wordt geprojecteerd en uitdeint over de massa van het aanwezige publiek.
Maar in welk gebouw kan men best genieten van de subtiele klank van een viola da gamba? Ideaal is een opstelling waarbij het publiek rond de muzikant zit, als in een amfitheater, een rotonda dus, voor zover de nagalm voldoende getemperd wordt, dus met een niet al te hoog koepelgewelf en waarbij de wanden bestaan uit ‘klankvangers’: een combinatie van absorptie en diffusie:
-
Bepleisterde bakstenen wanden, die beter absorberen dan natuursteen en glas.
-
Opengewerkte steunmuur met daarachter 4 halfronde koren en daartussen 5 absidiolen of kleinere nissen als zijaltaren zodat de volledige wandstructuur fungeert als een reeks van geluidsgolfbrekers.
-
Een koepelgewelf dat ter hoogte van elke koor en absidiool opengewerkt is met een rondboog en kort tongewelf, wat opnieuw de klank doet diffuseren.
-
Tegen de buitenwand, een smalle tribune met 92 pilaartjes die als een gordel rond de zaal loopt en waarachter de kleine halfronde ramen schuilen.
-
Tenslotte, in de dikte van de buitenmuur, een opengewerkte rondgang die toelaat om van koor naar koor te wandelen zonder de centrale ruimte te moeten betreden, handig om bezoekers naar hun plaats te begeleiden in een amfitheatheropstelling.
De St-Didierkerk van Asfeld lijkt dus wel een ideale ruimte voor het beluisteren van werk van Marin Marais of van De Machy.
De ‘kleinmeester’ Sieur Fleury
Maar wie is nu de ingenieuze ontwerper van deze kerk/muziektempel?
François Romain wordt dikwijls vooropgesteld als de ontwerpende architect, maar dat is toch zeer onwaarschijnlijk. Hij was eerder bouwkundig ingenieur. Geen enkel ander bouwwerk van hem gelijkt enigszins op deze kerk. Zijn sterktes lagen in de constructie van speciale bouwwerken, zoals stenen boogbruggen over een grote rivier. Hij ontwikkelde technieken om een rivier af te dammen zodat de pijlers opgebouwd konden worden. Wellicht diende zijn advies bij de bouw van de kerk voor het berekenen van de lastverdeling in de diverse koepels van het gebouw en in de torenopbouw.
Dus toch misschien de verder onbekende Sieur Fleury? Laat ons eventjes gissen. Ongetwijfeld is er een link met Italië. Zo reisde de bouwheer, Jean-Jacques de Mesmes, in Italië rond en had er misschien, via de relaties van zijn broer Jean-Antoine, contact met Italiaanse architecten. De grootmeesters van de Italiaanse barok, Borromini, Bernini en da Cortona waren toen reeds overleden, maar Guarino Guarini (1624 - 1683), een leerling van grootmeester Borromini, was dan nog zeer actief in Noord-Italië. Daarenboven verbleef hij in Parijs van 1662 tot in 1666 om er de bouw van de kerk Ste-Anne-la-Royale te superviseren. Tegelijk gaf hij er ‘master classes’ aan leerling-architecten en schreef traktaten over architectuur. Vermoedelijk kreeg Sieur Fleury er ook zijn opleiding en liet zich door Guarini inspireren. Guarini’s barokke ontwerpstijl is soms al even extravagant, vooral in het gebruik van koepels. Of misschien heeft Jean-Jacques de Mesmes betaalt voor een basisontwerp, om het dan te laten uitvoeren door een lokale meester-architect?
Feit blijft dat de bedenker/uitvoerder een prachtprestatie leverde. Geen grootmeester, geen starchitect die de wereld verbluft met een omvangrijk oeuvre, maar een bescheiden meester, een ‘kleinmeester’ die één meesterwerk aflevert en daarmee tot op vandaag onze verwondering wekt.
Laat ons afspreken in Asfeld, in juni 2022, om het volgende festival van de viola da gamba te bezoeken. Hieronder alvast een sfeerbeeld van het festival in 2018.
Jan Van Daele