Non morir, Seneca uit POPPEA, Monteverdi
In 1643, 36 jaar na Claudio Monteverdi’s eerste opera L’Orfeo (zie nr. 6), ging in Venetië zijn laatste opera in première: L’Incoronazione di Poppea.
Tot in de jaren ’30 van de zeventiende eeuw was de opera het exclusieve voorrecht van enkele vermogende vorsten en aristocraten in enkele Noord-Italiaanse steden, vooral Florence en Mantua (waar Monteverdi L’Orfeo componeerde voor het hof van de Gonzaga’s). De ontwikkeling van de opera kwam in een nieuwe fase wanneer de centra zich verplaatsten naar Rome en Venetië. Voor Venetië was 1637 een historische datum. Op initiatief van twee Romeinse musici, Benedetto Ferrari en Francesco Manelli, werd toen het eerste publieke theater geopend, het Teatro San Cassiano, een keerpunt in de sociale geschiedenis van de opera. Door de toename en de verruiming van de publieke belangstelling werden er aan het genre andere eisen gesteld. Zo is de verschuiving van de mythologische (zoals Orpheus en Eurydice) naar de historische thematiek en de toevoeging van zowel komische personages als van nevenintriges te verklaren doordat men steeds meer rekening moest houden met een wisselend - en betalend! - publiek.
Pietro
Met L’incoronazione di Poppea zette Monteverdi als eerste de stap naar een opera op een historisch libretto. De première had plaats in het Teatro San Giovanni e Paulo (dat zoals San Cassiano genoemd werd naar de nabijgelegen parochiekerk). Dit tweede Venetiaans operatheater werd in 1639 opgericht door twee broers uit de lokale adellijke familie Grimani, waaruit ook de latere kardinaal Vincenzo Grimani (1652-1710) stamde, een van de mecenassen van de jonge Georg Friedrich Haendel in Rome tussen 1706 en 1709.
Het uitstekende libretto van Monteverdi’s opera was van de hand van Giovanni Francesco Busenello (1598-1659), een van de leden van de Academia degli Incogniti, een besloten kring van intellectuelen die er naar verluidt nogal libertijnse opvattingen op nahield. Zijn libretto voor Monteverdi betekende in elk geval een serieuze breuk met de vroegere - en de meeste latere - verhalen in de barokopera, waar een ‘happy end’ met beloning voor de goeden en bestraffing voor (of inkeer van) de kwaden tot de standaardprocedés behoorde. Hier is het slot ook wel ’happy’, met name het huwelijk van keizer Nero met zijn maîtresse Poppea en de kroning van Poppea tot keizerin, maar hier worden de slechteriken beloond nadat Nero, vaak op advies van Poppea, een aantal tegenstanders heeft gedood of verbannen: zijn vrouw Octavia, zijn leermeester, de filosoof Seneca, en Otho, de geliefde van Poppea. Om de intriges nog wat aan te scherpen, zijn enkele fictieve personages toegevoegd, zoals Drusilla, de vroegere geliefde van Otho, en Arnalta, de min van Poppea, een komische figuur uit de lagere klasse.
Monteverdi’s laatste opera is een meesterstuk in de karakterisering van de personages, van wie hij de vaak wisselende emoties op elk moment briljant in muziek ‘vertaalt’, wars van spektakel, maar met een onmiddellijk sterk impact op de luisteraar: Nero is smoorverliefd wanneer hij samen is met de kokette, verleidelijke Poppea (in muzikaal aanstekelijke liefdesduetten), prikkelbaar en zelfs sarcastisch in zijn omgang met Seneca (in een angstaanjagende dialoog waarin Seneca zich verzet tegen zijn plannen om van Octavia te scheiden), wreedaardig tegenover Drusilla, die samen met Octavia en Otho een mislukte moordpoging op Poppea had ondernomen.
Busenello baseerde zich vooral op de beschrijving van Nero in de Annales van de historicus Publius Tacitus (56-117), die uitmuntte in de analyse van de karakters van zijn historische personages en een somber beeld schetste van de verwording van de keizerlijke macht in de latere fasen van Nero’s bewind. Ook andere bronnen, zoals de biograaf Suetonius (70-140) en de Griekse historicus Dio Cassius (155-235), gaan uitvoerig in op het (wan)gedrag van Nero.
Over Seneca (4 voor Chr. - 65 na Chr.) schrijven Tacitus en Suetonius overwegend positief. Dio Cassius heeft daarentegen geen goed woord voor hem over. Dat contrast komt ook tot uiting in het libretto van Busenello. Seneca wordt soms gehekeld om de tegenstelling tussen enerzijds zijn hooggestemde stoïcijnse principes en anderzijds zijn macht en rijkdom. In navolging van Tacitus geeft Monteverdi een geïdealiseerd beeld van Seneca’s laatste ogenblikken waarin hij zich een echte stoïcijn toont.
In het eerste bedrijf komt Seneca in enkele scènes op het voorplan. Nadat Poppea Nero ervan heeft overtuigd dat hij moet scheiden van Octavia, probeert Seneca de vrouw van de keizer te troosten (scène 6), waarop hij de vergankelijke luister van de wereld overpeinst (scène 7). Kort nadien volgt de heftige confrontatie tussen Nero en Seneca, die de keizer de scheiding van Octavia ontraadt, waarna Nero in woede uitbarst (scène 9). Poppea, de sluwe verleidster, zorgt ervoor dat Seneca in ongenade valt bij Nero, die hem terstond ter dood veroordeelt (scène 10).
Het tweede bedrijf begint in de woning van Seneca. Mercurius, de bode van de goden, komt met het bericht aan Seneca dat hij nog die dag zal sterven. Seneca reageert filosofisch gelaten en zelfs vreugdevol (scène 1). Liberto, een vrijgelaten slaaf en hoofd van Nero’s lijfwacht, brengt het doodsvonnis over waartoe Nero heeft beslist. Seneca bereidt zich onverstoorbaar voor op zijn levenseinde (scène 2). Daarop neemt hij afscheid van zijn vrienden, waarna hij van het toneel verdwijnt (scène 3).
Ik kies die derde scène uit het tweede bedrijf waar Seneca zich voorbereidt op zijn door Nero verordende zelfmoord. In boek XVI van de Annales schrijft Tacitus dat een centurio (een onderofficier in het Romeinse legioen) bij Seneca naar binnen wordt gestuurd om zijn doodvonnis aan te kondigen. Hij vervolgt:
Zonder een spier te vertrekken vroeg deze om de schrijftafels van zijn testament; en toen de centurio dit weigerde wendde hij zich tot zijn vrienden en benadrukte dat hij, nu hij belemmerd werd dank te brengen voor hun verdiensten, slechts één ding, maar wel het mooiste dat hij had, namelijk het beeld van zijn leven, naliet; als zij dit indachtig zouden zijn dan zouden zij de roem verwerven van een hoogstaand leven als beloning voor hun zo hechte vriendschap. Tegelijkertijd riep hij hun tranen, nu eens met gemoedelijke woorden, dan weer serieuzer, alsof hij hen tot de orde riep, op tot flinkheid en vroeg waar nu de voorschriften van de wijsheid gebleven waren en waar de gedurende zoveel jaren overdachte houding tegenover dreigingen? Voor wie was de wreedheid van Nero immers onbekend geweest? En niets anders restte er toch nog na de moord op zijn moeder en broer dan daar de moord op zijn opvoeder en leraar aan toe te voegen!
Deze passus inspireerde de librettist Busenello tot een muzikaal bijzonder verfijnde en emotioneel geladen dialoog tussen Seneca en zijn vrienden. Monteverdi bouwt de scène symmetrisch op, met als begin en einde Seneca’s woorden en in het midden de interventie van de vrienden: de oproep aan Seneca om niet te sterven (Non morir - A) en de eigen onwil om zelf te sterven (Io per me - B), gevolgd door de ode aan het leven (Questa vita - C) en een herhaling van het eerste fragment, maar in omgekeerde volgorde (eerst Io per morir – B en dan Non morir - A). Op die manier begint en eindigt de tussenkomt van de vrienden met de oproep aan Seneca om te blijven leven, maar Seneca heeft het laatste woord. Schematisch wordt dit:
Seneca -> (Vrienden) A –> B –> C –> B –> A –> Seneca
Seneca begint met de aria Amici, è giunta l’ora, waarin hij aan zijn vrienden zijn dood aankondigt, die hij als een bevrijding ziet en, zijn filosofie indachtig, gelaten zal ondergaan. De melodie ontplooit zich rustig, nagenoeg doorlopend syllabisch (één toon per lettergreep), met één uitschieter op het woord vola, een opstijgende lijn als illustratie van de ziel die naar de hemelse Olympos opstijgt.
In de tussenkomst van drie vrienden legt Monteverdi vooral sterke contrasterende accenten:
(A) Non morir, Seneca: de smeekbede tot Seneca om niet te sterven: een chromatisch stijgende melodie, in halve tonen, het symbool van droefheid, smeking, lijden en dood (cf. de chromatische bas in de aria When I im laid in earth in Purcells opera Dido and Aeneas, zie nr. 3). Chromatiek verstoort het ‘normale’ melodische verloop door de toevoeging van verhogingen en verlagingen (kruisen en mollen).
(B) Io per morir: de onwil om zelf te sterven: een dalende dationische melodie, het ‘normale’ verloop, zonder kruisen en mollen.
(C) Questa vita: voor de lofzang op het leven kiest Monteverdi, als extreem contrast, voor een dansant lied in twee strofen, met een instrumentaal refrein (ritornello), dat herinnert aan de dansliederen uit zijn opera L’Orfeo.
De vrienden ronden af met hun oproep, nu in omgekeerde volgorde (B- A).
Itene tutti a prepararmi: Seneca schakelt over op recitatief, de eenvoudige verhalende schrijfwijze voor mededelingen. ‘Maak mijn bad klaar’ (waar hij zich de aders zal doorsnijden), een opdracht die hij wel weer verbindt met een filosofische reflectie. Monteverdi laat niet na de tekst treffend te verklanken: een dalende lijn op che se la vita... (het wegstromen van het leven) en de opvallende herhaling van enkele centrale woorden: io vo’ en del morir, precies de woorden die verwijzen naar het fragment B van de vrienden (Io per morir non vo, maar zonder de ontkenning).
In een instrumentaal naspel (5:51) neemt Seneca op ontroerende wijze afscheid van het aardse bestaan.
Uitvoering:
https://www.youtube.com/watch?v=Y0Ym8RJ1mQA – Denis Sedov, Seneca, Les Musiciens du Louvre, o.l.v. Marc Minkowski. De volledige opera is in deze uitstekende uitvoering beschikbaar op dvd, met Anne Sofie von Otter als Nero en Mireille Delunsch als Poppea (Bel Air Classiques BAC 004, opgenomen tijdens het Festival d’Aix-en-Provence in 2000).
Partituur: op imslp.org alleen een verouderde partituur in het Frans.
De vertaling uit Tacitus, Annales, boek XVI, is overgenomen uit: https://benbijnsdorp.nl/ann15_60.html
De Italiaanse tekst van het libretto en de vertaling door Corinna van Schendel, met aanpassingen door Janneke van der Meulen, zijn overgenomen uit het programmaboek van de Monteverdi-cyclus in De Nederlandse Opera in Amsterdam, 2007, p. 65.
Met bijzondere dank aan Daan den Hengst, professor emeritus Klassieke talen van de Universiteit van Amsterdam, voor de vertaling van het Latijnse gedicht uit de bundel Fiori poetici.
Ignace Bossuyt
De stervende Seneca, van barok tot academisme
Zoals we reeds in andere dialogen konden aangeven was Rubens (1577-1640) gefascineerd door de klassieke oudheid (dialoog 5 en 12). Tijdens zijn verblijf in Italië van 1600 tot 1608 werd die belangstelling enkel maar aangewakkerd. Het mag ons dan ook niet verwonderen dat hij tal van tekeningen maakte naar antieke sculpturen en portretbustes. Deze tekeningen waren vaak voorbereidingen op latere gravures. Daarenboven geven teksten, door Rubens geschreven, aan dat het stoïcisme van Seneca (Cordoba 4 voor Chr. - Rome 65 na Chr.) ook voor hem waardevolle inzichten bevatte. In bepaalde biografieën vernemen we dat Rubens tijdens het schilderen een “lector” ter beschikking had die hem voorlas uit de geschriften van Plutarchus, Titus Livius of Seneca.
In het Metropolitan Museum of Art te New York wordt een tekening van Rubens bewaard, gemaakt tussen 1600 - 1626 naar een antieke portretbuste, beschouwd als portret van Seneca. Enig voorbehoud zorgt ervoor dat men spreekt over de “pseudo-Seneca”. Rubens bracht een marmeren buste mee uit Italië waar hij verbleef tussen 1600 en 1608. Rubens dacht dat het een beeld van Seneca was. Maar in 1813 werd het “echte” portret van Seneca ontdekt en bleek het niet overeen te komen met de buste van Rubens. Die laatste wordt nu bewaard in het Rubenshuis te Antwerpen en er wordt verondersteld dat het om de Griekse dichter Hesiodos gaat. In 1638 werd van de Rubens’ tekening een gravure gemaakt door Lucas Vorsterman (1595/96 -1674/1675).
Seneca werd in 49 door Agrippina, de moeder van Nero, als opvoeder van haar zoon aangesteld. Op deze manier belandde Seneca in het centrum van de Romeinse macht wat de rivaliteit tussen beide mannen kan verklaren.
De Spaanse beeldhouwer Eduardo Barron (1858-1911) nam in 1904 deel aan een tentoonstelling met een beeldengroep met Nero en Seneca in dialoog en met Minerva, de godin van de wijsheid, op de achtergrond. Tussen leerling Nero en leermeester Seneca heerst er op deze afbeelding nog relatieve peis en vree. Relatief, want de houding en gelaatsuitdrukking van beiden verraadt misschien al het noodlottige einde van Seneca in opdracht van keizer Nero. Het werk wordt bewaard in het Museo del Prado te Madrid en is uitgevoerd in gips. Het werd onlangs gerestaureerd. Op verschillende plaatsen, onder meer op de mantel van Nero, bracht de beeldhouwer een polychrome versiering aan.
Aangezien het beeld zich vroeger in Cordoba bevond en nu in het Prado, wenste de stad een replica van het werk. Het delicate polychrome gips liet niet toe met mallen te werken om een afgietsel te maken. Zo werd er met behulp van digitale 3D scan- en printtechnieken een epoxyreplica gemaakt waaraan ook het Belgische bedrijf Materialise. meewerkte. Op dat moment was dit het grootste 3D-printobject dat Materialise vervaardigde. Van dit 3D geprint beeld werd vervolgens een mal gemaakt. Het bronzen afgietsel uit deze mal is nu te zien op de Glorieta del Pretorio in Cordoba.
We keren terug naar Rubens. Seneca is een figuur die we vaak in het werk van Rubens aantreffen. In de Alte Pinakothek te München vinden we een olieverfschilderij met als onderwerp De Dood van Seneca.
Het werk dateert uit 1612/1613. Centraal op het werk staat Seneca in een bassin met heet water. Rubens schilderde dit werk een paar jaar nadat hij in 1601 een beeld uit de 2de eeuw in de Villa Borghese in Rome had gezien. Men interpreteerde dit beeld toen als de Stervende Seneca. De man werd als Seneca omschreven omdat de benen van de man op het beeld abrupt zijn afgebroken en de man in een waterbassin lijkt te staan. Op deze wijze werd immers de dood van Seneca beschreven. Rubens maakte enkele tekeningen van dit beeld en verder werkend op zijn prent van de buste "Pseudo-Seneca" maakte hij het schilderij. Tegenwoordig wordt het werk uit de Villa Borghese benoemd als de "Afrikaanse visser "en wordt het bewaard in het Louvre. Het kwam daar onder druk van Napoleon terecht.
Op het Rubens’ schilderij herkennen we links vooraan een geknielde jongen die de laatste woorden van Seneca noteert. Links achteraan zien we een gezant van Nero die toezicht houdt op het hele gebeuren. Rechts een chirurgijn die zijn polsader heeft aangesneden. Seneca staat in een teiltje warm water om de bloedsomloop en -uitloop te bevorderen. Hij richt zijn blik ten hemel en berust in zijn lot.
We maken een sprong naar Frankrijk. In 1773 hoopte de schilder Jacques-Louis David (1748-1825) kans te maken op de zo begeerde Prix de Rome en stuurde De Dood van Seneca als schilderij in. Dit thema werd aan de deelnemers van de wedstrijd opgelegd, maar de jury kon niet overtuigd worden door Davids inzending. De schilder moest de volgende jaren nog diverse malen zijn kans wagen om uiteindelijk in 1775 de zo begeerde prijs in ontvangst te nemen.
In dit dramatisch werk, nu bewaard in het Petit Palais te Parijs, ontmoeten we een jonge schilder die in zijn stijl enerzijds nog de frivoliteit van het rococo in zich heeft en anderzijds dichter probeert te komen bij de klassieke wereld. De zo belangrijke reis naar Italië, dankzij de Prix de Rome, zal hem op het nieuwe pad brengen en hem laten uitgroeien tot leidende figuur van het Franse classicisme. Maar zo ver zijn we in dit werk zeker nog niet.
Op het doek zien we hoe Seneca zijn bedienden vraagt om zijn vrouw Paulina weg te voeren. Op dat moment snijdt een dokter de enkels van de filosoof door, zodat het bloed sneller gaat stromen en een slaaf biedt hem vergif aan. Op de achtergrond waakt een door Nero gestuurde legeraanvoerder over de uitvoering van het vonnis. Rechts op het doek, aan een tafeltje, schrijft een leerling de laatste woorden van de stoïcijnse filosoof op. De hoogste morele waarden moeten in zijn woorden de tirannie overheersen. En zo werd het ook in de muziek van Monteverdi bezongen:
Vrienden, het uur is gekomen
om de deugd, die ik zozeer heb geprezen
in praktijk te brengen.
Het werk baadt zoals gezegd nog grotendeels in laat barokke en rococosferen. Het donkere en zware, barokke gordijn, gedrapeerd rond de zuilen en opgehangen boven de zetel van Seneca, steekt fel af tegen de lichte kleuren van de gewaden van Paulina en haar bedienden. Deze vrouwengroep lijkt eerder op een lichtvoetig rococo tafereel uit een luchtiger verhaal. Anderzijds laat het architecturale decor ook wel Davids latere interesse voor het classicisme vermoeden.
Ook de Spaanse schilder Manuel Domínguez Sánchez (1840-1906) schilderde De Dood van Seneca in 1871. We zien er Seneca uitgestrekt in een badkuip liggen. Met het hoofd achterovergebogen, steunt hij op de rand van het bad. Seneca wordt omringd door zijn vrienden waarvan er één ontroostbaar naast de badrand zit. Drie anderen staan in een sterk antiek geïnspireerde houding toe te kijken aan het voeteneinde van de badkuip. Op de achtergrond leunt wellicht Paulina, zijn vrouw, nadenkend tegen een zuil. Op de voorgrond staat een antieke amfoor en achter het bad zien we een komfoor waaruit dampen opstijgen die de dood van de filosoof zullen bespoedigen. Het werk werd in 1871 bekroond op de Spaanse Nationale tentoonstelling voor Schone Kunsten en is een mooi voorbeeld van academische schilderkunst. De compositie wordt bijna geometrisch strak gehouden. Rood, blauwe en witte accenten lichten het geheel wat op. De dramatiek is veel sterker aanwezig dan bij het werk van de jonge J.-L. David. Dit schilderij wordt in het oeuvre van Sánchez als zijn meesterwerk beschouwd.
Epiloog
Kijk nog eens terug naar de kop van Seneca bovenaan dit artikel, meesterlijk geschilderd door Rubens. Als je niet weet wat er aan het gebeuren is, zou je denken dat de afgebeelde persoon een gelukzalig moment van intens verlangen beleeft.
Vrienden, het uur is gekomen
om de deugd, die ik zozeer heb geprezen
in praktijk te brengen.
Dit is helemaal Seneca: de stoïcijn tot op het einde, consequent berustend in zijn lot, in een geënsceneerde zelfdoding waarvan hij ten volle beseft dat het hem eeuwige roem en achting zal opleveren:
en vliegt naar de Olympos,
de berg van het ware geluk.
Jo Haerens