top of page

Pan en Marsyas

nr.

12

Ovidius, Metamorphosen XI en VI

Claude Debussy

P. P. Rubens & A. Kapoor

Detail van Grieks aardewerk, Lékanis-deksel, 'Marsyas met aulos en Apollo met lier', Paestum, 390-380AD, Louvre, © 1993 RMN-Grand Palais (musée du Louvre) / Hervé Lewandowski



Syrinx, Claude Debussy

De antieke god Apollo had meerdere gezichten. Hij was beroemd om zijn heiligdom in Delphi, waar een priesteres duistere orakels uitsprak. Hij opereerde vooral met pijl en boog, waar hij goed en kwaad mee uitrichtte. Zijn optreden als boogschutter speelde hem ook wel eens parten, zoals toen hij het concurrerende boogje van Cupido bespotte (zie nr. 1, het verhaal van Apollo en Daphne). Een ongelukkige liefdesverhouding was duidelijk een van zijn specialiteiten. Daarnaast bespeelde hij de lier, zijn geliefde instrument, dat hem geschonken was door de uitvinder ervan, de god Hermes. Ook de fluit ontving hij als geschenk, maar die kon hem niet bekoren, wat voor enkele muzikale medestanders die het instrument wel apprecieerden fatale gevolgen zou hebben. Daarover verder meer. Dankzij zijn intieme band met de muziek werd hij ook geëerd als de beschermheer van de schone kunsten, vooral de muziek en de poëzie. Hij leidde de negen Muzen op de berg Parnassus of Helicon bij het beoefenen van die kunsten. Hij werd ook vaak gelijkgesteld met de zonnegod Helios, zodat hij doorgaat als de vader van Phaëton (zie nr. 5). Zijn bijnaam ‘phoibos’ (‘stralend, schitterend’) getuigt van zijn hoogste status als godheid: hij is de belichaming van de schoonheid, beheersing, maatvoering en harmonie en staat aldus tegenover het kwaad en het onrecht en ook tegenover duistere vervoering (geciteerd uit Eric M. Moormann en Wilfried Uitterhoeve, Van Alexander tot Zeus. Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater – zie op de website van DBNL).

 

Het conflict tussen ‘hoge’ ‘en ‘lage’ kunst in de muziek kom tot uiting in twee muziekwedstrijden tussen Apollo en een muzikale concurrent: de bosgod Pan en de satyr Marsyas, beiden fluitspelers. Daarvoor gaan we weer te rade bij Ovidius.


In het eerste boek van de Metamorphosen verhaalt hij over Pan en Syrinx (I, 689-712). Tijdens een van zijn amoureuze avonturen heeft de geile Pan het gemunt op de bosnimf Syrinx, die zich aan de jachtgodin Diana had gewijd en haar kuisheid moest bewaren. Pan achtervolgt haar en, zoals Daphne bij Apollo, metamorfoseert zij op het fatale moment. Ovidius schrijft:


Hoe Pan, net toen hij had verwacht Syrinx goed beet te hebben,

geen nimfelichaam, maar moerasriet in zijn handen hield

en toen zó spijtig zuchtte, dat zijn adem door de stengels

een dun geluid teweegbracht, een soort klagelijk gesuis,

en door die nieuwe klank, die zachte toon zo werd getroffen

dat hij haar zei: ‘Dit zal voortaan onze gesprekstoon zijn

en hoe aldus haar meisjesnaam bleef leven in de rietfluit,

stengels met bijenwas aaneengevoegd, van groot naar klein.

(Ovidius, Metamorphosen, I, 705-712)


Voor dit type fluit met buizen van ongelijke lengte is nog steeds de term panfluit in voege. Het bekendste type is het Roemeense en het Zuid-Amerikaanse, vervaardigd uit bamboe. Maar ook andere materialen worden gebruikt. De Roemeense panfluit werd immens populair door het spel van Georghe Zamphir (°1941). Hij verwierf onder meer bekendheid door de uitvoering van de muziek van Ennio Morricone voor de film Once upon a time in America van Sergio Leone.

 

Pan waagde het Apollo uit te dagen voor een muziekwedstrijd, in aanwezigheid van Tmolus, de god van het gebergte, die als scheidsrechter optrad, en van de Frygische koning Midas, een toevallige toehoorder. Ook dit verhaal inspireerde Ovidius (XI, 146-179) tot aanstekelijke verzen:


Als Pan daar op een keer de lieve nimfen met zijn zangkunst

vermaakt en licht frivole wijsjes op zijn panfluit speelt,

durft hij Apollo’s verzen te kleineren vergeleken

bij eigen werk, durft zelfs een ongelijke wedstrijd aan!


Tmolus mag jury zijn. De grijsaard zet zich op zijn bergrug,

ontdoet zijn oren van geboomte – slechts een eikenkrans

ligt om zijn blauwgroen haar, de eikels hangen langs zijn slapen.


Zijn blik richt zich op Pan, de god van ’t vee. ‘De jury’, zegt hij,

‘zit klaar en luistert...’ Pan begint te spelen op zijn rietfluit.


Zijn wat uitheemse lied vertedert Midas – want die was

toevallig bij de zangwedstijd aanwezig. Dan wendt Tmolus

zijn edelachtbaar hoofd Apollowaarts,

en ook het bos draait mee!

De god draagt op zijn blonde lokken een laurierkrans

van de Parnassus, en zijn purperrode mantel sleept

over de grond; zijn lier, vol edelstenen en ivoorwerk,

rust op zijn linkerarm, en met het plectrum rechts is hij

alleen in houding al een kunstenaar; daarna bespeelt hij

de snaren zó bekwaam, dat Tmolus voor de zoete klank

bezwijkt en uitspraak doet: Apollo’s lier wint van de panfluit.

(Ovidius, Metamorphosen, XI, 153-170).

 

Midas, die volgens Ovidius uitmuntte door een lomp verstand en dwaze onnadenkendheid

kiest echter voor Pan, waarop Apollo ingrijpt:


De god van Delos, die het niet verdraagt

dat zulke stomme oren nog op mensenoren lijken,

rekt ze naar boven uit, bedekt ze met een grijze vacht

en maakt de onderkant wat slap, zodat ze kunnen flappen.

(Ovidius, Metamorphosen, XI, 174-177).

 

Pan en Midas kunnen beschikken, die laatste wel gesierd met ezelsoren!


Humor maakt plaats voor horror in de tweede muziekwedstrijd, die de sater Marsyas met Apollo durfde aan te gaan. Ook Marsyas, zoals Midas een Frygiër, bespeelde de fluit. Ovidius spreekt van de fluit van Minerva (Athena bij de Grieken). Toen de godin merkte dat haar gezicht bij het bespelen van het instrument lelijk vertrok, wierp zij het weg en vervloekte al wie er zou op spelen. Marsyas bekwaamde zich er uitstekend op en daagde Apollo uit. De voorwaarde was dat wie won besliste wat er met de andere zou gebeuren. Apollo, die uiteraard als winnaar triomfeerde, liet Marsyas levend villen. Het lot van Marsyas stond symbool voor de hoogmoed. Ovidius brengt alleen kort het gruwelijk verhaal van de straf, maar knoopt er wel weer een metamorfose aan vast: de tranen van de saterbroeders en de faunen die de sater bewenen, worden de Marsyas, de helderste rivier van Frygië (Ovidius, Metamorphosen, VI, 382-400). Andere auteurs die het verhaal meer in detail brachten zijn Herodotos, Hyginus en Plutarchus. In zijn Fabulae verklaart Hyginus de overwinning van Apollo onder meer doordat hij zijn lier ondersteboven kon bespelen, maar Marsyas daar met zijn fluit niet in slaagde.

 

Links: Griekse potscherf met de afbeelding van een figuur die de aulos bespeelt, 500AD - Rechts: Grieks aardewerk met rode figuren: de sater Marsyas die de aulos bespeelt voor Apollo en twee Muzen, 430AD | voor beide afbeeldingen © Trustees of the British Museum CC BY-NC-SA 4.0

Het instrument waarmee Marsyas op Griekse vazen wordt afgebeeld is de aulos, vaak verkeerdelijk vertaald als dubbelfluit, want het is een rietblaasinstrument, zoals de hobo en de klarinet, maar wel met twee pijpen. Op een van de twee werd de melodie gespeeld, de andere diende als zogenaamde bourdon, waarop één toon bleef doorklinken (zoals bij de doedelzak).

 

Pan en Marsyas zijn als de twee zijden van één medaille, met de muziekwedstrijd als gemeenschappelijk element. Weinig componisten hebben zich over Marsyas ontfermd. Pan inspireerde hen iets meer, zelfs Johann Sebastian Bach in zijn wereldlijke cantate Der Streit zwischen Phoebus und Pan (BWV 201).

 

Als luistervoorbeeld viel onze keuze op een subtiele muzikale miniatuur: Syrinx, een werkje voor solofluit van Claude Debussy (1862-1918). De titel, die oorspronkelijk Flûte de Pan luidde, verwijst naar de mythe van Pan en Syrinx. Debussy componeerde het stuk in 1913 als muzikale achtergrond bij een scène van het drama Psyché van de Franse symbolistische dichter en toneelschrijver Gabriel Mourey (1865-1943). Het was bestemd voor de fluitist Louis Fleury, die het monopolie had om het in het openbaar uit te voeren. Hij speelde het altijd achter de scène of verborgen achter een gordijn. Pas na diens overlijden in 1926 kon het werk gepubliceerd worden, zij het met als titel Syrinx in plaats van La Flûte de Pan, dit om verwarring te voorkomen met een lied van Debussy met dezelfde titel dat bij dezelfde uitgever was verschenen als deel van de liedcyclus Chansons de Bilitis. Het originele manuscript dat in het bezit was van Fleury ging echter verloren, maar laat in de 20ste eeuw dook er een tweede bron op, een handschrift in privaat bezit van de Brusselse mevrouw Hollanders de Ouderaen. Daaruit kon men precies afleiden voor welke scène in het theaterstuk het werk was bedoeld. Er werd lang gedacht dat het stuk werd gespeeld bij Pans sterfscène op het einde van het toneelwerk, maar nu bleek dat het klonk tijdens de eerste scène van het laatste bedrijf, wat logischer was want Pan bespeelt er zelf de fluit. Het toneel stelt een mysterieus avondlandschap voor, met maanlicht dat een donkere grot beschijnt. In het wit geklede nimfen dansen terwijl ze bloemen plukken. Er ontspint zich een dialoog tussen twee nimfen, een naiade, een waternimf, en een oreade, een bergnimf. Zij becommentariëren het verleidelijke fluitspel van Pan in de grot, uitgevoerd achter de scène. De sfeer is dromerig-erotisch.


Theobald Böhm op zestigjarige leeftijd, CC0 via Wikimdia Commons

Debussy’s Syrinx is het eerste solowerk dat gecomponeerd is voor de zogenaamde Böhm-fluit, genoemd naar de fluitist en instrumentenbouwer Theobald Böhm (1794-1881), die de moderne fluit ontwierp, met als een van de nieuwigheden het toevoegen van kleppen om de klankgaten af te sluiten, waardoor alle tonen gemakkelijk(er) konden gespeeld worden en de klankkleur en de klanksterkte homogener werd in vergelijking met de baroktraverso. De Böhmfluit liet ook een groter klankvolume toe tegenover de meer intieme klank van de baroktraverso. Beide instrumenten zijn in feite grondig verschillend en evenwaardig, met eigen expressieve kwaliteiten en een eigen typisch timbre, geschikt voor aparte repertoires.

 

Syrinx is een solowerkje van ca. drie minuten, dat overkomt als een improvisatie, maar wel fijnzinnig gestructureerd is. Debussy noteert vooral talrijke nuances in volume en tempo. De dynamische nuances zijn erg subtiel met veel diminuendo (stiller) en crescendo (luider). De muziek stijgt nergens boven mezzoforte uit (gematigd sterk), de geluidssterkte waarmee het werk begint in het hoge register, met een dalend thema dat men kan omschrijven als een arabeske: een soort ‘grillige, maar sierlijke kronkel’, die doet denken aan de fluitsolo waarmee Debussy’s bekende orkestwerk Prélude à l’après-midi d’un faune begint. De sfeer is dromerig en melancholisch.

  • Debussy herhaalt het thema (0:17) en spint het verder uit tot aan een rustpunt in de hoogte (0:48). In dit eerste fragment zijn de diverse kleurnuances van het instrument van hoog tot laag al prachtig aan bod gekomen.

  • Nu wordt het koloriet van het thema donkerder door een herhaling een octaaf lager (0:52).

  • In de gevarieerde voortzetting  keert de begindynamiek mezzoforte terug (1:07) en daalt de melodie van hoog naar een dieptepunt – alweer een nieuwe kleurschakering – waar die even blijft cirkelen rond één toon (1:11-1:22).

  • Na een versnelling en enkele trillers (1:56) volgt een nieuw rustpunt op een hoge toon (2:04).

  • Het slotfragment haakt opnieuw in op het beginthema in het hoge register (2:05).

  • Van daaruit daalt het naar het diepste punt (2:28).

  • De muziek vertraagt en sterft uit (Debussy noteert: perdendosi) ... Pan, de capricieuze, avontuurlijke bosgod, legt zijn fluit neer en komt tot rust (3:02) ...

 

Uitvoering: https://www.youtube.com/watch?v=aw53VrbI4l0 – Emmanuel Pahud, dwarsfluit

 

Partituurhttps://imslp.org/wiki/Syrinx_(Debussy%2C_Claude)  - best de originele uitgave van 1927.

 

Voor gedetailleerde informatie over Syrinx van Debussy, zie vooral de website https://www.uncoveringsound.com/debussy-syrinx-analysis-history-interpretation/

Hierop staan interessante uitvoeringen voor andere solo-instrumenten: cello, trompet, hobo, saxofoon, klarinet – en een prachtige uitvoering op panfluit door Liselotte Lokyta – naast uitgebreide commentaren. Warm aanbevolen!

 

Ignace Bossuyt

Pan en Syrinx, Rubens - Marsyas, Anish Kapoor

Een schijnbaar eenvoudig muziekstuk van Debussy uit 1913 zet ons in deze dialoog op een dubbel spoor. De ene kunstenaar houdt zich aan het verhaal, de andere dringt door naar de onderliggende lagen. Fascinerend is het om 17de, 20ste en 21ste eeuw met elkaar te verbinden.


Pan en Syrinx zorgden bij Peter Paul Rubens (1577-1640) voor inspiratie. Hij maakte vier versies van dit thema (bewaard te Kassel (zie verder), Londen Royal Collection Trust, Schwerin Staatliches Museum en New York Sale Sotheby’s 2015). Telkens weer wordt Syrinx net voor de metamorfose weergegeven terwijl ze Pan van zich probeert af te houden. De vier versies vallen op door een grote aandacht voor flora en fauna waartussen de twee hoofdpersonages gepositioneerd zijn.


Laten we de versie die bewaard wordt in de Museumslandschaft Hessen Kassel (MHK) in deze dialoog bekijken. Net zoals bij de drie andere werken is ook dit schilderij ontstaan door een samenwerking tussen Peter Paul Rubens (1577-1640) en Jan Brueghel de Oude (1568-1625). De samenwerking tussen schilders was in de 17de eeuw niet zo uitzonderlijk. Na zijn terugkeer uit Italië werkte Rubens vanaf 1609 als hofschilder voor de aartshertogen Albrecht en Isabella die als ware kunstmecenassen bekend stonden. Rubens ontmoette er Brueghel die van de aartshertogen vaak opdrachten kreeg. De samenwerking tussen beide schilders was dan ook vrij intens in de periode tussen 1609 en 1621.

 

Het Kasselse schilderij werd in de jaren 1617 tot 1619 gerealiseerd. Rubens nam de compositie en de figurenschildering voor zijn rekening, Brueghel de fauna en flora.



Rubens plaatst Syrinx centraal en in het volle licht van het werk. Haar blanke huid wordt in subtiele kleurlaagjes geschilderd en contrasteert mooi met de bijna impressionistisch penseelstreek van de rood-witte sjaal. Misschien toch even aanhalen dat de latere Auguste Renoir (1841-1919) - na zijn zuiver impressionistische periode - in volle bewondering stond voor deze naaktschilderingen en er ook zijn inspiratie in vond.

 

Links op het schilderij doemt de sater Pan op tussen het riet. Rubens schilderde hem op het ogenblik dat Syrinx hem ontglipt, zoals Ovidius het verwoordt:

Hoe Pan, net toen hij had verwacht Syrinx goed beet te hebben,

geen nimfelichaam, maar moerasriet in zijn handen hield.


Pans gelaat, alhoewel in profiel geschilderd, zouden we best wel expressionistisch kunnen noemen.



De gebogen houding van zowel Syrinx als Pan roept uiteraard het vluchten voor elkaar op en sluit ook mooi aan bij de gebogen lijnen van het riet. Bijna heel het schilderij wordt in die gebogen lijn meegenomen. Slechts een kleiner rechterdeel maakt plaats voor een dieptezicht en geeft het werk dan ook visueel ademruimte.



Zowel Pan als Syrinx zijn sculpturaal uitgewerkt en vormen de antipool met het verfijnde tekenwerk van Brueghel. Neem even de tijd om in te zoomen op de talrijke bloemen en watervogels. Een kikker op de voorgrond springt de poel in en in de verre achtergrond van het werk landt een vogel op het water. Een mooiere visualisering van Debussy’s klanken is moeilijk denkbaar.



 


Anish Kapoor, geboren in 1954 in Bombay, woont en werkt in Londen. Hij staat bekend voor zijn enigmatische architecturale sculpturen die telkens willen doordringen in de psyche van de toeschouwer. Qua vorm en materiaal is hij bijzonder vindingrijk. Soms gebruikt hij pigmentpoeders al dan niet in combinatie met was, maar evengoed grote metalen spiegels in allerlei convexe of concave vormen of gepolijste stenen. Dikwijls zijn het zeer grote in-situ-installaties, zowel buiten als binnen. Telkens roepen ze de grens op tussen de realiteit van het hier en nu en de leegte, tussen het object en het non-object, tussen de apollinische rationaliteit en de dionysische emotionaliteit, tussen de tastbare realiteit en de innerlijke psyche. Zijn kunstwerken zijn te vergelijken met de muziekwedstrijden tussen Apollo, de god van de rationele schoonheid en van de orde, en de passionele fluitspelers Pan en Marsyas. De passie daagt het verstand uit in het scheppen van schoonheid, maar uiteindelijk overwint de rede.

 

In de vormentaal van Kapoor spelen trechtervormige fuiken een belangrijke rol. Twee of meer immense ringen of kaders die in de ruimte opgesteld staan, vormen de basis. Daartussen wordt een net of een doek gespannen zodat een enorme toeter ontstaat. Meestal gaat het over tijdelijke installaties. Zijn eerste toetersculptuur Taratantara maakte hij in 1999 bij de reconversie van een oude fabriek naar een museum voor moderne kunst, the Baltic Centre of Contemporary Art in Newcastle. Hij verbond de voor- en achterkant van het ontkernde gebouw met een enorme trompet, 50 m lang en 25 m hoog aan beide zijden.



In 2002 ontwierp hij op vraag van Unilever een tijdelijke installatie voor de Turbine Hall van Tate Modern in Londen. Drie enorme stalen ringen zijn in de 150 meter lange binnenruimte opgesteld: verticaal aan de twee uiteinden en horizontaal in het midden. De ringen zijn met elkaar verbonden door stalen kabels waarover een bloedrood PVC-membraan gespannen is. Zo ontstaat een dubbele toeter, een aulos als het ware, een sculptuur van 140 m lang die centraal vertrekt vanop de brug, naar boven oprijst en dan splitst in twee zijtakken die elk in een zacht glooiende beweging openspreiden tot twee reusachtige megafoons.


Anish Kapoor,'Marsyas 2002',Installation at Tate Modern © Tate Photography

Kapoor omschrijft het bloedrode membraan als ‘een gevilde huid'. De titel van het werk Marsyas verwijst naar de sater uit de Griekse mythologie die levend gevild wordt. De aulos, een fluit met een dubbele speelpijp, is het muziekinstrument waarmee hij Apollo uitdaagde, maar uiteindelijk de wedstrijd om het schoonste lied verloor. Die bloedrode huid vormde de hemel voor elke bezoeker van Tate Modern. Kapoor zei daarover I want to make body into sky. Vanop de brug kon je binnenkijken in de buik van de toeter, maar je zag geen details, alleen een grenzeloze diepte. Marsyas suggereert een psychologische ruimte en fungeert als een portaal tussen echt en mythe, tussen concreet en abstract, tussen object en leegte.




Jo Haerens

Klik op de foto's om de galerij en de legendes te zien.

bottom of page