top of page

Sibylle

nr.

17

Vergilius, Aeneis, VI 42-51

Orlandus Lassus

Van Eyck, Signorelli, Michelangelo, Rafaël

Detail van 'Delphische Sibylle', Michelangelo, fresco, 1508-1523, Sixtijnse kapel, foto Jörg Bittner Unna, CC BY-3.0 via Wikimedia Commons



Prophetiae Sibyllarum, Orlandus Lassus

 

De rots bij Cumae is opzij diep uitgehold, een grot

met honderd brede openingen, honderd wijde monden,

die evenzoveel stemmen spreken: de orakelwoorden

van de Sibylle. Als zij voor de ingang staan, klinkt daar

haar maagdelijke stem: ‘Dit is het uur van spreken! Zie,

de god, de god!’ en bij die woorden zijn opeens haar aanschijn

en kleur veranderd, raakt haar haar verwilderd, hijgt haar borst

en razernij stormt in haar woeste hart, ze lijkt ook groter,

klinkt niet meer menselijk, omdat de godheid haar bezielt

en met zijn macht verovert.

(VI, 42-51).

 

Met deze verzen beschrijft Vergilius in het zesde boek van zijn epos Aeneis de aankomst van Aeneas in Italië, waar hij in Cumae het orakel van de Sibylle raadpleegt. Zij voorspelt hem een zware toekomst in Italië en treedt op als zijn gids in de onderwereld, waar hij - in ontroerende passages - de schimmen van de Carthaagse koningin Dido en van zijn vader Anchises ontmoet.


In de oudheid was de Sibylle een maagd die begiftigd was met de gave van profetie. Aanvankelijk was er slechts sprake van één Sibylle, maar als gevolg van de opkomst van meerdere cultische centra nam het aantal Sibyllen toe, elk van hen verbonden aan een bepaalde plaats. De bekendste waren de Sibylle van Erythraea in Klein-Azië en de Sibylle van Cumae nabij Napels. Deze laatste treedt bij Vergilius op in de beroemde Vierde Ecloge van zijn Bucolica, een verzameling pastorale poëzie, als profetes die de geboorte van een kind aankondigt, waarna een Gouden Tijdperk zal aanrbreken. Deze – uiteraard heidense – voorspelling werd door de christenen geïnterpreteerd als een aankondiging van de komst van Christus.


Teksten met Sibillijnse profetieën, bekend als Oracula Sibyllina, kenden zowel in het jodendom als in het christendom ruime verspreiding. De kerkvaders, onder meer Augustinus, citeerden er geregeld uit. De Sibylle duikt ook op in de eerste strofe van het Dies irae, het 13de-eeuwse Gregoriaanse gezang dat lange tijd deel uitmaakte van de mis voor de overledenen:

Dies irae, dies illa              Dag van toorn, die dag

Solvet saeclum in favilla,  zal de wereld in as vergaan,

Teste David cum Sibylla.  zoals voorspeld door David

en de Sibylle.

 

In de tweede helft van de 15de eeuw werd de interesse voor de Sibyllen opnieuw gewekt dankzij de uitgave in 1465 van de Divinae institutiones, waarin de vroegchristelijke apologeet Lactantius (ca. 240-ca. 320) het christendom verdedigde tegen de aanvallen van heidense tegenstanders en zich veelvuldig beriep op de profetieën van verschillende Sibyllen. In 1482 verscheen in Rome een belangrijk vierdelig theoretisch werk van de Dominicaan Filippo Barbieri (ca. 1426-1487), inquisiteur in Sicilië, waarvan het tweede deel handelt over de voorspellingen van de profeten en van de Sibyllen. Hij beschrijft er de profetie van twaalf Sibyllen, naar analogie met de twaalf profeten uit het Oude Testament, telkens voorzien van een afbeelding. In 1505 volgde in Venetië een postume uitgave van dit werk, waarin christelijk geïnspireerde Sibillijnse profetieën zijn opgenomen over de komst van Christus, gesteld in Latijnse hexameters. Die verzen werden naderhand gepubliceerd in een aantal latere zestiende-eeuwse Duitse uitgaven, waaruit Orlandus Lassus (1532-1594) heeft geput voor een van de merkwaardigste verzamelingen polyfone muziek uit de Renaisssance, postuum gepubliceerd in het jaar 1600.

 

De volledige titel van deze uitgave luidt als volgt:

Prophetiae Sibyllarum. Ab Orlando de Lasso, piae memoriae, musico excellentissimo, quatuor vocibus chromatico more, singulari confectae industria. Et per Rudolphum, eius filium, ac serenissimi utriusque Bavariae ducis Organistam, diligenti adhibita castigatione, Typis datae.

 

De profetieën van de Sibyllen, door de zeer uitnemende musicus Orlandus Lassus, zaliger gedachtenis, met uitzonderlijke zorg in chromatische stijl voor vier stemmen geschreven, en door zijn zoon Rudolf, organist van de hertog van Beieren, na zorgvuldige correctie aan de drukpers toevertrouwd.

 

Orlandus Lassus overleed in 1594 in zijn functie als kapelmeester aan het hof van de Beierse hertogen in München, waar hij in 1556 als tenorzanger was aangeworven en in 1562 tot leider van de hofkapel bevorderd. Dankzij zijn veelzijdigheid in de beoefening van alle genres van de geestelijke en profane vocale muziek en de uitzonderlijke kwaliteit van zijn werk genoot hij Europese faam, die hij vanaf ca. 1560 gestaag opbouwde. (Voor nadere gegevens over zijn biografie, zie nr. 23 van de eerste reeks muziekverhalen).


Zijn eerste jaren in München verliepen niet ongestoord. De ambitie van de jonge, bijzonder getalenteerde musicus om snel roem te verwerven werd aanvankelijk in de kiem gesmoord door hertog Albrecht. Zijn broodheer gaf hem namelijk compositieopdrachten voor werken die exclusief voor het hof waren bestemd (‘ad usum privatum’!) en dus niet mochten gepubliceerd worden. Van ca. 1558/1560 dateert een manuscript met twee cycli: Sacrae lectiones ex propheta Job (‘Gewijde lezingen uit het boek van de profeet Job’) en Prophetiae Sibyllarum. Het handschrift is verlucht met een portret van de componist en miniaturen van de hofschilder Hans Mielich. Tussen 1563 en 1570 werkte Mielich aan een ander, meer prestigieus project, ook alweer met ‘private’ composities van Lassus, namelijk de indrukwekkende cyclus Psalmi poententiales (‘Boetepsalmen’), waarvan de muziek in een koorboek op groot formaat werd gekopieerd, omringd met honderden oogverblindende miniaturen.


De lezingen op teksten van Job mocht Lassus in 1565 publiceren; de psalmen volgden pas in 1584, vijf jaar na het overlijden van zijn broodheer hertog Albrecht, die intussen was opgevolgd door zijn zoon Wilhelm. De Prophetiae Sibyllarum bleven echter in de lade verborgen tot 1600, toen Lassus’ zoon Rudolf die uitgaf.


Het thema van de Sibyllen was Lassus al goed bekend vóór zijn aanstelling in München. Tijdens een verblijf in Rome in de jaren 1552-1555 had hij ongetwijfeld kennisgemaakt met de picturale voorstellingen van de Sibyllen door Rafael in de Santa Maria della Pace, door Michelangelo in de Sixtijnse kapel en door Bernardo Pinturicchio in de Appartementi Borgia. Pinturicchio beeldt veertien Sibyllen af, waarvan er twaalf de namen dragen die ook Lassus in zijn Prophetiae Sibyllarum gebruikt.

 

Lassus’ leidt de twaalf Sibyllen in met een proloog van drie verzen:


1. Proloog

Carmina chromatico quae audis modulata tenore,

Haec sunt illa quibus nostrae olim arcana salutis

Bis senae intrepido cecinerunt ore Sibyllae.

 

Dit zijn de beroemde zangen getoonzet in chromatische stijl waarin de twaalf Sibyllen vol vertrouwen de mysteriën van ons heil hebben voorzegd.

 

Op de titelpagina staat ook al de vermelding chromatico more, ‘op chromatische wijze’. Precies die manier van componeren maakt van deze cyclus een merkwaardig en uitzonderlijk kunstwerk. Het woord ’chromatisch’ is ontleend aan het Grieks (chromatikos), wat letterlijk ‘gekleurd’ betekent. Door toevoeging van verhoogde of verlaagde tonen (kruisen en mollen, de ‘zwarte’ toetsen op de piano), die verrassend overkomen en vooral in functie staan van de expressie, worden melodie en harmonie ‘gekleurd’ met ‘vreemde’ toetsen. Extreem chromatisch is een melodie die voortschrijdt per halve toon (afwisselend een witte en een zwarte toets), bijvoorbeeld de in de barokperiode veelvuldig gebruikte chromatische kwart als harmonisch fundament, zoals Dido’s afscheidsaria When I am laid in earth in Purcells opera Dido and Aeneas (zie nr. 3).



Het gebruik van chromatiek staat doorgaans in verband met extreme emoties of dramatische situaties (zoals Dido’s dood). In de barok was dit volledig ingeburgerd, in Lassus’ tijd was het nog experimenteel. Het verrassend toevoegen van ongewone kruisen en mollen was veeleer uitzondering dan regel en werd doorgaans toegepast op speciale teksten. Uiteraard voldoen de profetieën van de Sibyllen aan deze voorwaarde: de formulering wijkt af van de gewone taal, is vaak enigmatisch, geïnspireerd door de goden of, in een christelijke context, door God.

 

Inhoudelijk voorspellen de twaalf Sibyllen de wonderbaarlijke geboorte van de Verlosser uit de maagd Maria. Ik selecteer de eerste vijf (Sibyllla Persica, Sibylla Lybica, Sibylla Delphica, Sibylla Cimmeria en Sibylla Samia).

 

2. Sibylla Persica  

Virgine matre satus pando residebit assello,

Iucundus princeps unus qui ferre salutem

Rite queat lapsis tamen; illis forte diebus

Multi multa ferent immensi fata laboris

Solo sed satis est oracula prodere verbo:

Ille Deus casta nascetur virgine magnus.


Geboren uit een maagdelijke moeder zal hij zitten op de brede rug van een ezel,

de welkome vorst die als enige bij machte is het heil aan de mensen te brengen ondanks hun val. Velen zullen veel lotswisselingen verkondigen met onmetelijk zware beproevingen, maar het is voldoende met één woord een orakel te geven: Hij, de grote God, zal geboren worden uit een kuise moeder.

 

3. Sibylla Libyca

Ecce dies venient, quo aeternus tempore princeps

Irradians sata laeta viris sua crimina tollet,

Lumine clarescet cuius synagoga recenti.

Sordida qui solus reserabit labra reorum.

Aequus erit cunctis gremio rex membra reclinet

Reginae mundi, Sanctus per saecula vivus.

 

Zie, de dagen zullen komen, ten tijde waarvan de eeuwige heerser zijn licht doet schijnen over de vruchtbare velden en van de mensen hun zonden zal wegnemen. Door zijn nieuw verschenen schijnsel zal de synagoge verlicht worden.

Hij zal de onreine lippen van de zondaren openen (dwz. de zondaren zullen hun zonden opbiechten). Hij zal rechtvaardig zijn voor allen, en de vorst zal zich neervlijen op de schoot van de koningin der wereld, heilig, levend tot in eeuwigheid.

 

4. Sibylla Delphica

Non tarde veniet, tacita sed mente tenendum

Hoc opus, hoc memori semper, qui corde reponet,

Huius pertendant cor gaudia magna Prophetae

Eximia, qui virginea conceptus ab alvo

Prodibit, sine contactu maris omnia vincit

Hoc naturae opera, at fecit, qui cuncta gubernat.

 

Dit werk zal weldra geschieden en moet in stilte worden afgewacht. Wie dit voor altijd in zijn hart zal behouden, diens hart wordt geraakt door de grote vreugde van de grote profeet. Verwekt in de schoot van een maagd, zonder aanraking door een man zal hij ter wereld komen. Dit gaat alle werken der natuur te boven, Hij heeft dit gedaan, die alles regeert.

 

5. Sibylla Cimmeria

In teneris annis facie insignis honore

Militiae aeternae regem sacra virgo cibabit

Lacte suo, per quem gaudebunt pectore summo Omnia,

Et Eoo lucebit sydus ab orbe Mirificum.

Sua dona magi cum laude ferentes

Obiicient puero myrrham, aurum, thura sabaea.

 

Een heilige maagd met schoon gelaat zal in haar jonge jaren de eeuwig heersende vorst voeden met haar melk en alles van vreugde vervullen. Een wondere ster zal in het oosten opgaan. Wijzen brengen het kind geschenken: myrrhe, goud en wierook uit Saba.

 

6. Sibylla Samia  

Ecce dies, nigras quae tollet laeta tenebras,

Mox veniet solvens nodosa volumina vatum

Gentis Judaeae. Referent, ut carmina plebis

Hunc poterunt clarum virorum tangere regem,

Humano quem virgo sinu inviolata fovebit.

Annuit hoc coelum, rutilantia sidera monstrant.

 

Weldra komt de vreugdevolle dag die de donkere nacht zal verdrijven, die de duistere spreuken van de profeten van Judea oplost, zodat de liederen van het volk deze roemruchte koning der mensen kunnen bezingen, die de onbezoedelde moeder zal koesteren in haar schoot. Zo wil het de hemel, dit geven de glanzende sterren te kennen.


Niet alleen door de tekst en door het consequent gebruik van chromatiek is dit een uitzonderlijke compositie, maar ook stilistisch valt dit werk op door een speciale aanpak. Er is geen sprake van ver doorgedreven contrapunt op basis van het imitatieprincipe, waarbij per fragment een nieuw thema achtereenvolgens in de verschillende partijen verschijnt, zoals in Lassus’ tijd gebruikelijk. Er zijn namelijk geen afgeronde, duidelijk te onderscheiden melodische thema’s. De muziek verloopt doorlopend volgens een patroon dat gebaseerd is op de retorische voordracht van de tekst, overwegend één toon per lettergreep, met inachtname van de correcte accentuatie (zoals een langere noot op een accentlettergreep). Tekstherhalingen komen relatief weinig voor, tenzij Lassus een bepaald woord extra wil benadrukken. Geregeld dragen alle stemmen de tekst gezamenlijk voor, meestal zijn er echter kleine, subtiele ritmische verschuivingen, maar die de tekstverstaanbaarheid niet in het gedrang brengen. Deze muziek ontleent haar fascinatie vooral aan een extreem doorgedreven streven naar een onlosmakelijk verband tussen melodische lijnen en harmonische samenklanken. Het geheel straalt een plechtstatig karakter uit, dat aansluit bij de profetische teksten.

 

Bij de bespreking verwijst de timing naar de opname met meeschuivende partituur. Ik vestig vooral de aandacht op enkele tekstexpressieve accenten, die Lassus spaarzaam plaatst, zodat ze geen afbreuk doen aan het ‘totaalaffect’.


1. In de proloog Carmina chromatico demonstreert Lassus onmiddellijk de chromatische schrijfwijze: in de maten 1 tot 7 heeft hij al alle twaalf tonen van de chromatische toonladder voorgesteld (de zeven ‘witte’ en de vijf ‘zwarte’ toetsen)!


2. Sibylla Persica (1:16)

Soms, maar eerder zelden, profileert Lassus een belangrijk wootd door een melisme, waarbij hij even de syllabische voordracht doorbreekt, zoals hier op iucundus (‘welkom’, 1:33).

Net voor het woord solo (‘één’) pauzeert de sopraan, die dan ostentatief solistisch het woord solo zingt (2:23).

'Prophetiae Sibyllarum'. 'Sibylla Persica' (idem). Het woord 'iucundus' (‘welkom’) wordt geaccentueerd door een melisme

3. Sibylla Libica (3:21)

Op laeta (‘blij, vruchtbaar’) barst de muziek even uit in een melisme.

Zoals in de Sibylla Persica schrijft Lassus een pauze voor om de aandacht te vestigen op wat volgt: ook hier pauzeert de bovenstem, vóór de nadrukkelijke voordracht van het woord sordida (‘onrein’, 4:09), eerst alleen in de sopraan, dan vierstemmig en hier zelfs driemaal herhaald.


4. Sibylla Delphica (5:29)

Op veniet (‘hij zal komen’), een werkwoord dat verwachting en actie  uitdrukt, wordt de muziek ‘actiever’ door een melisme. Na tacita (‘in stilte’) volgt een pauze in alle stemmen (5:47). Extreme melodische sprongen zijn zeldzaam: hier reserveert Lassus de octaafsprong op het belangrijke woord vincit (‘hij overwint’, 6:47).


5. Sibylla Cimmeria (7:26)

Versnelling drukt vreugde uit op per quem gaudebant (8:08). Mooi is de plechtige vertraging

aan het slot bij de vermelding van de bijzondere geschenken van de Drie Wijzen aan het kind Jezus: Objicient puero myrrham, aurum, thura sabaea. ‘myrrhe, goud en wierook uit Saba’ (8:50), met prachtige chromatische akkoorden.


6. Sibylla Samia (9:38-11:12)

Deze Sibylle bevat een typisch voorbeeld van men in het Duits ‘Augenmusik’ noemt: wat men op de partituur ziet, is op zich niet hoorbaar! Op de woorden dies, nigras quae tollit laeta tenebras (‘de vreugdevolle dag die de donkere nacht zal verdrijven’) zijn de noten zwart genoteerd, geïnspireerd door de nigras tenebras (‘donkere nacht’). Interpretatief betekent dit een overgang naar een drieledig metrum.

Opvallend is verder de ritmische botsing op solvens nodosa volumina (‘die de duistere spreuken oplost’, 9:57). Solvere betekent onder meer ‘breken’: door accentverschuivingen in sopraan en alt ‘doorbreekt’ Lassus de regelmaat van het ritme.

 

Het chromatisch experiment van de Prophetiae Sibyllarum is een unicum in Lassus’ oeuvre. Hij schreef wel nog enkele aparte chromatische werken (zoals het motet Timor et tremor), maar de impact is niet zo ingrijpend als in deze cyclus.

 

Uitvoering:

https://www.youtube.com/watch?v=qUVNtDxlTP8  - ensemble De Labyrintho (met meeschuivende partituur)

https://www.youtube.com/watch?v=P-Qi-S0Nhp8 – ensemble La Main Harmonique (live-uitvoering)

 

Partituren: https://imslp.org/wiki/Prophetiae_Sibyllarum%2C_LV_1048-1060_(Lassus%2C_Orlande_de)

 

Vertalingen:

  • Vergilius’ Aeneis: Vergilius. Het verhaal van Aeneas, vertaald door Marietje d’Hane-Scheltema, Amsterdam, 2012, p. 131.

  • Voor een vertaling van Vergilius’ Vierde Ecloge, zie Vergilius. Bucolica. Buitenleven, vertaald, ingeleid en van essays en aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers, Groningen, 2018, p. 41-45.

  • Mijn bijzondere dank gaat uit naar Daan den Hengst, professor emeritus Latijn van de Universiteit van Amsterdam, die speciaal voor deze bijdrage de Latijnse hexameters van Lassus’ Prophetiae Sibyllarrum vertaalde.

 

Ignace Bossuyt

Profetiën van Sibyllen in beeld

In de muziek van Lassus spreken de Sibyllen over de komst van de reddende Christus. Om te dialogeren met Lassus kunnen we dan ook de Sibyllen aan de christelijke interpretatie van de sibillijnse voorspellingen linken.


 

Retabel van het Lam Gods, Jan en Hubert Van Eyck

Op de gesloten luiken van het Retabel van het Lam Gods (ca. 1425-1433), staan centraal bovenaan de Sibyllen van Erythraea en van Cumae voorgesteld.

  • Links zien we de Erythreïsche Sibylle: haar hoofddoek verwijst naar haar oosterse afkomst. In de loop van de geschiedenis werden de voorspellingen van deze Sibylle, naast de verwijzing naar het einde der tijden, ook meer en meer gelinkt aan de annunciatie en de geboorte van Christus. Het is dan ook toepasselijk dat Jan Van Eyck (1390-1441) en Hubert Van Eyck (1366-1426) haar hier boven het tafereel van de annunciatie hebben voorgesteld.


Detail uit 'Het Lam Gods, Gesloten Retabel', Jan en Hubert van Eyck, Collectie Sint-Baafskathedraal Gent, Foto Dominique Provost CC BY-NC-ND 4.0 via www.artinflanders.be.Klik op het icoontje rechtsboven voor een vergroting, klik op het beeld om naar de beeldbron te gaan.

Rechts wordt de Sibylle van Cumae voorgesteld. Ze kijkt neerwaarts en houdt de blik gericht op Maria die in het onderliggende register de boodschap van de engel Gabriel ontvangt. Ook in de tekst die we horen bij Lassus, bezingt de Sibylle de komst van Christus:

Een heilige maagd met schoon gelaat zal in haar jonge jaren de eeuwig heersende vorst voeden met haar melk en alles van vreugde vervullen.


 

Het Laatste Oordeel, Luca Signorelli

Luca Signorelli (1445-1523) was uit Cortona afkomstig. In 1499 kreeg hij de opdracht om aan de frescocyclus in de Capella di San Brizio van de Dom te Orvieto te werken. De frescocyclus was 50 jaar eerder begonnen door Fra Angelico die het onafgewerkt liet en ook zijn opvolger Perugino liet het werk onvoltooid achter. Luca Signorelli werkte gedurende een jaar de fresco’s verder af. Daarna kreeg hij een nieuwe opdracht om de hele kapel te decoreren. Niet alleen werd hem het nodige materiaal ter beschikking gesteld maar ook een woning met inbegrip van graan en wijn. 


De thema’s in de cyclus: Het Laatste Oordeel, De Opstanding, De Verdoemden, De Uitverkorenen en De Kroning van de Uitverkorenen. Vooral de wijze waarop Signorelli de verdoemden als een expressieve massa naakte figuren weergaf, zorgde voor opschudding. Hij onderbrak het werk door een pestepidemie in 1502 in Orvieto waarbij één van zijn zonen om het leven kwam. Tussen juni 1502 en november 1503 lagen de werkzaamheden stil. Alles werd eind 1503 hervat en afgewerkt in de lente van 1504.


 Op de muur boven het toegangsportaal tot de kapel wordt Het Einde der Tijden afgebeeld. Links onderaan vinden we de Erythreïsche Sibylle afgebeeld, samen met koning David. Immers, naast de aankondiging van de annunciatie, wordt de Erythreïsche Sibylle ook verbonden met het voorspellen van het einde der tijden. En zoals hoger vermeld, vinden we in de 13de eeuwse gregoriaanse gezangen voor de dodenmis deze verwijzing:

Dag van toorn, die dag

zal de wereld in as vergaan,

zoals voorspeld door David en de Sibylle.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat we midden het drukke gewemel van Luca Signorelli’s Laatste Oordeel en Apocalypse de Erythreïsche Sibylle terugvinden. De Sibylle kijkt weg van haar boek maar wijst met haar vinger wel de voorspellingen in de tekst aan. David daarentegen wijst met zijn hand naar boven waar we de brokstukken van de ingestorte tempel zien.


 

Michelangelo en de Sixtijnse Kapel

In 1508 schrijft Michelangelo Buonarotti (1475-1564):

Op deze dag, de 10de mei 1508, heb ik, Michelangelo, beeldhouwer, van onze Heilige Heer paus Julius II vijfhonderd pauselijke dukaten ontvangen voor het beschilderen van de pauselijke Sixtijnse kapel, waaraan ik vandaag begin.

Hiermee startten de werken aan Michelangelo’s huzarenstuk die duurden tot in 1512.


Na grondig overleg met paus Julius II en zijn theologen werden op het gewelf negen episodes uit het boek Genesis afgebeeld. Een geschilderde kroonlijst werd als omkadering aangebracht en hieronder voorzag Michelangelo nissen waar profeten en Sibyllen werden afgebeeld.


'De vijf Sibyllen', Michelangelo, 1508-1512, plafondfresco in de Sixtijnse kapel

Hij schilderde 5 Sibyllen: de Perzische, de Libische, de Delphische, de Cumaanse en de Erythreïsche. We moeten opnieuw verwijzen naar de teksten van Lactantius en Augustinus om te begrijpen dat deze figuren uit de heidense mythologie een ereplaats kregen op het gewelf van de Sixtijnse kapel. Lactantius en Augustinus zorgden immers voor de “vertaling” van heidense voorspellingen naar de christelijke godsdienst.

 

Alle figuren, zowel van profeten als Sibyllen, zitten op een troonachtige sokkelconstructie binnen een geschilderde marmeren nis. Het zijn stuk voor stuk monumentale figuren die Michelangelo, met zijn achtergrond als beeldhouwer, gestalte weet te geven.


De Delphische Sibylle zit zijdelings neer en houdt geen boek maar een rol in de hand.

Ze lijkt opgeschrikt en draait haar hoofd weg van de tekstrol. Haar voorkomen is sierlijk en stijlvol. Het staat in schril contrast met de Cumaanse Sibylle die Michelangelo als een meer dan robuuste vrouw heeft weergegeven. Van een grotere elegantie getuigt dan weer de Libysche Sibylle. Ze lijkt te willen opstaan en draait haar lichaam weg van de troon. Ze houdt haar boek geopend opgeheven. Ze vindt nog net steun in haar linkervoet die ze optilt.

De stuk voor stuk krachtige figuren van de Sibyllen in de Sixtijnse kapel tonen de veelzijdigheid van de meester Michelangelo.


 

Rafaël en de Chigikapel

En deze veelzijdigheid ontging ook niet Rafaël Santi die in 1508 ook door Paus Julius II naar Rome werd gehaald (dialoog nr 9). Maar niet alleen van de paus kreeg Rafaël opdrachten. Ook de schatrijke Siënese bankier Agostino Chigi had van de paus toestemming gekregen om in de basilica Santa Maria della Pace twee privékapellen in te richten.


Op een boog boven een nis in de kapelwand beeldde Rafaël vier Sibyllen af. De figuren zijn twee aan twee symmetrisch gerangschikt rond een centraal punt met een cherubijn. De Sibyllen krijgen van de engelen in het Grieks geschreven voorspellingen over het lijden van Christus en het Laatste Oordeel. Achter de vierde Sibylle rechts staat een Latijnse tekst:

Iam nova progenies caelo demittitur alto

'nu wordt een nieuwe telg uit de hoge hemel gezonden'

(Vergilius Ecloga).

Een naamtoewijzing aan elk van de vrouwen is onzeker.


Rafaël schildert de Sibyllen in en stijl die hier en daar herinnert aan Michelangelo, vooral in de drapering van de gewaden. Anderzijds slaagt hij er in de figuren op elegantere en lichtere wijze over te brengen. In 1541 schrijft Michelangelo over Rafaël:

want wat hij van kunst wist, wist hij van mij.

Van enige wedijver gesproken!

 

Bronvermelding: de Greeve, Hans, In de schaduw van de profeten. Iconografie van de sibille, Leiden, 2011.

 

Jo Haerens

Klik op de foto's om de galerij en de legendes te zien.

bottom of page