Een ballet voor ... olifanten
Een olifant kan je bezwaarlijk voor componisten een erg inspirerend thema noemen, al is er wel één bekend voorbeeld: L’éléphant uit Le carnaval des animaux van Camille Saint-Saëns (1835-1921). Toen Saint-Saëns in 1886 in Wenen verbleef, componeerde hij voor een bijeenkomst met enkele vrienden op ’Mardi Gras’ een muzikaal carnaval geïnspireerd op een zeer diverse fauna, met niet alleen een leeuw, schildpadden, ezels, een zwaan, en andere dieren, maar ook pianisten! In veertien delen creëerde hij voor een ensemble van elf instrumenten een briljante en vooral humoristische portretgalerie. Vooral leuk zijn de parodiërende citaten uit werk van collega’s, Franse (Offenbach, Berlioz), Italiaanse (Rossini) en Duitse (Mendelssohn) – en uit eigen werk. Voor de olifant, wiens trage, ‘gewichtige’ gang de contrabas oproept, begeleid door zware akkoorden in de piano, selecteerde Saint-Saëns een van de meest subtiele en fijnzinnig georkestreerde stukken van Hector Berlioz: de Danse des sylphes uit La Damnation de Faust! Het contrast kon moeilijk choquerender zijn! Ook Felix Mendelssohns toneelmuziek bij Shakespeares Midzomernachtsdroom duikt er even in op. Teneinde zijn reputatie als ‘ernstige’ componist niet al te veel schade te berokkenen, weigerde Saint-Saëns de publicatie en de uitvoering van zijn ‘Grande Fantaisie Zoölogique’. Na de eerste publieke uitvoering in 1922, een jaar na het overlijden van de componst, werd het uiteindelijk zijn populairste werk.
Twintig jaar later, in 1942, verscheen opnieuw een ‘olifantenstuk’ ten tonele, en wel letterlijk, want het betrof een ballet ... voor olifanten. De componist was Igor Stravinsky (1882-1971). Na een lang verblijf in Parijs voegde Stravinsky zich bij de vele West-Europese kunstenaars en geleerden die in de jaren’ 30 naar de Verenigde Staten uitweken. In 1939 kwam hij aan op de oostkust, in 1940 vestigde hij zich in Los Angeles. Geboeid als hij was door de filmindustrie waren er plannen dat hij filmmuziek zou componeren voor Hollywood, maar zijn perfectionisme en zijn drang naar volledige controle over het project stonden een snelle aflevering van de gewenste muziek in de weg. Toch leverde hij enkele interessante muzikale bijdragen tot de Amerikaanse cultuurindustrie. Uit 1940 dateert een Tango voor piano, die hij het jaar daarop orkestreerde voor de band van de klarinettist Benny Goodman. Voor het jazzensemble van Paul Whiteman schreef Stravinsky in 1944 een Scherzo à la Russe. In 1945 volgde het Ebony Concerto voor soloklarinet en jazzband, gecomponeerd voor en opgedragen aan Woody Herman. De titel verwijst naar diens klarinet die vervaardigd was van ebbenhout. Het merkwaardigste werk uit die jaren is wellicht de Circus Polka, al was het maar wegens de bestemming: een olifantenballet.
In 1941 benaderde het toen wereldberoemde Ringling Bros and Barnum & Bailey Circus choreograaf George Balanchine (1904-1983) voor een ballet voor de olifanten van hun circus. Het circus ging terug op een initiatief van de Amerikaan Phineas Taylor Barnum (1810-1891), die met zijn spectaculaire shows ook in Europa rondreisde. Vanaf 1881 werkte hij samen met James Bailey, vandaar de naam Barnum and Bailey Circus. Later, na het overlijden van Barnum in 1891, werd het circus verkocht aan de Ringling Brothers zodat het uitgebreid werd tot Ringling Bros and Barnum & Bailey Circus. Het circus bleef bestaan tot in 2017. In 2023 begonnen de activiteiten opnieuw, zij het nu voor het eerst zonder dieren. In 1941 waren die echter nog een grote attractie.
George Balanchine (1904-1983) was een choreograaf van Georgische afkomst die in 1924 Rusland ontvluchtte en in 1925 in Parijs werd geëngageerd door de succesrijke impresario Serge Diaghilev (1872-1929), die er triomfen vierde met zijn ensemble Ballets Russes. Diaghilev gaf opdrachten aan talrijke vooraanstaande componisten, zoals Stravinsky, Claude Debussy, Erik Satie, Francis Poulenc, Darius Milhaud , Maurice Ravel en Sergei Prokofiev. Voor de decors en de kostuums deed hij beroep op kunstenaars als Henri Matisse, Pablo Picasso, André Derain, Juan Gris en Georges Braque. Op muzikaal vlak was zijn grootste ontdekking ongetwijfeld Igor Stravinsky, die tussen 1910 en 1913 drie balletten voor Diaghilev componeerde: L’oiseau de feu, Petrouchka en het onovertroffen Le Sacre du printemps. Later volgden nog Le chant du Rossignol en Pulcinella in 1920, Renard en Mavra in 1922 en Les Noces in 1923.
In 1925 maakte Stravinsky in Parijs kennis met George Balanchine die een nieuwe productie van Le chant du Rossignol op de scène bracht. In 1928 ontwierp Balanchine de choreografie voor de Europese première van Stravinsky’s ballet Apollon musagète, dat kort voordien was gecomponeerd en opgevoerd in Washington (zie reeks I, 36). Beiden bleven levenslang bevriend, ook nadat zij zich in de Verenigde Staten hadden gevestigd. Balanchine was al uitgeweken in 1934. Stravinsky volgde in 1939.
De oproep van het circus aan Balanchine in 1941 viel niet in dovemansoren. Op 12 januari 1942 telefoneerde Balanchine naar Stravinsky, waarbij zich de volgende dialoog ontspon:
Balanchine: ‘Ik vraag me af of je samen met mij een klein ballet zou willen maken’.
Stravinsky: ‘Voor wie?’
Balanchine: ‘Voor enkele olifanten’
Stravinsky: ‘Hoe oud?’
Balanchine: ‘Zeer jong’
Stravinsky: ‘OK. Als het zeer jonge zijn, doe ik het’.
Zo ontstond op enkele dagen in februari 1942 de Circus Polka voor een jonge olifant, voor piano. De première volgde op 9 april in de evenementenhal Madison Square Garden in New York, voor 50 olifanten, verkleed in tutu’s, en 50 ballerina’s, in een bewerking voor blazersensemble. Het programma vermeldde: ‘Fifty Elephants and Fifty Beautiful Girls in an Original Choreographic Tour de Force. Featuring Modoc, premier ballerina’. Ik citeer uit het verslag van de New York Times: ‘Modoc the Elephant danced with amazing grace, and in time to the tune, closing in perfect cadence with the crashing finale’. Het spektakel werd nog 425(!) keer herhaald, maar Stravinsky woonde geen enkele uitvoering bij. Stravinsky’s versie voor symfonisch orkest werd voor het eerst uitgevoerd in 1944 in Boston. In 1945 ontwierp Balanchine een choreografie voor de dansers van de School of American Ballet.
Over Stravinsky zei Balanchine:
‘Het dansende element is de dominante polsslag in Stravinsky’s muziek. Het is altijd aanwezig, indringend en steeds overtuigend. Men voelt het zelfs in de pauzes. Het zorgt voor samenhang in al zijn werken. Ze zijn ervan doordrongen’.
Niet anders in de Circus Polka.
De polka was een levendige dans in 2/4 van Boheemse afkomst die in de 19de eeuw bijzonder populair werd, al snel in Wenen, vanaf 1840 in Parijs, kort nadien ook in Londen en de VS. Het tempo van de polka werd toen omschreven als dat van een militaire mars, maar iets langzamer. Voorbeelden uit de ’ernstige’ muziek zijn vooral te vinden bij Bedřich Smetana (1824-1884), met als beroemdste voorbeeld het tweede deel (Allegro moderato a la Polka) van zijn intens ontroerend strijkkwartet ‘Uit mijn leven’ uit 1876 (zie reeks I, 32).
Stravinsky’s Circus Polka is een meesterlijk staaltje satire, op en top Stravinsky dankzij de constante ritmische verschuivingen en de verrassende instrumentale combinaties. Naar verluidt zou hij zelf verwezen hebben naar de satirische tekeningen van Henri de Toulouse-Lautrec, maar daarover gaf hij geen details. Het sublieme glim(of grim)lachmoment is het extreem dissonant vervormde citaat uit de overbekende Marche militaire nr. 1, op. 51, voor vierhandig piano, van Franz Schubert (1797-1828) aan het slot.
In zijn Circus Polka slaagt Stravinsky er wonderwel in het groteske en het logge te combineren met het charmante en het gracieuze. Hij wisselt constant tussen de twee uitersten!
Na een korte inleiding (brillante: ‘met glans’) (0:21), waarin de typische maatwisselingen al voorkomen, duikt het eenvoudige polkathema op in hoorn en klarinet (in de correcte 2/4-maat!) (0:43). Na een uitbreiding in snel wisselende bezettingen (fagot, tuba, trompet, contrabassen...) keert het in de klarinetten en de trompetten terug in een gevarieerde versie (1:26). De strijkers komen prettig dansant op het voorplan in een passus die Stravinsky karakteriseert als grazioso (2:01). Een korte tussenkomst van het slagwerk verwijst naar de inleiding (2:37), waarna het polkathema in een leuke variante voor dwarsfluit en piccolo terugkeert (2:42), gevolgd door de eenvoudige originele vorm (2:59). De muziek wordt brutaler en plomper (3:40) als aankondiging van de persiflage op de Marche militaire van Schubert (3:46), de ‘crashing finale’ van The New York Times. Een meesterlijk staaltje pastiche van de muzikale kameleon Igor Stravinsky.
Ignace Bossuyt
Uitvoering:
Stravinsky, Circus Polka : https://www.youtube.com/watch?v=1o0t3C6IoRo – live-uitvoering door het Jugend-Sinfonieorchester Aargau, o.l.v. Hugo Bollschweiler – de timing volgt deze uitvoering (zie YouTube bovenaan)
Het ballet Circus Polka voor een kleine olifant en een ballerina van Igor Strawinsky, namens het circus Ringling & Brothers Barnum, in een uitvoering met ballerina Maria Antico en olifant Trumbo van Zoo Dresden, in een regie en choreografie van Mike Salomon, 2006. Muziekuitvoering Circus Polka For A Young Olifant door Berliner Philharmoniker o.l.v. Rafael Kubelík www.youtube.com/embed/cnKlgza58ek?start=5&end=250 (zie YouTube in het midden)
Schubert, Marche Militaire nr. 1: https://www.youtube.com/watch?v=5Wf7PR9Nk_s – live-uitvoering door Kálmán Dráfy en András Suki (zie YouTube onderaan).
Partituur van de Circus Polka (versie voor piano): https://imslp.org/wiki/Circus_Polka%2C_K064_(Stravinsky%2C_Igor)
Het circus in de beeldende kunst
Of Stravinsky de tekeningen van Henri de Toulouse-Lautrec als inspiratie gebruikte weten we niet met zekerheid. In deze dialoog brengen we hen toch graag samen. Maar ook andere kunstenaars lieten zich door de levendige circuswereld inspireren.
Impressionistische schilders hielden immers van het vertier in de stad en daar hoorde de circuswereld uiteraard bij. Het was steeds weer een uitdaging om de kleurrijke kostuums en de dynamiek van soms halsbrekende optredens goed op het doek over te brengen.
In 1879 schilderde Edgar Degas (1834-1917) de trapezewerkster Miss Lala in het Circus Fernando (later Circus Medrano). De acrobate wordt tot in de nok van de circuskoepel opgehesen aan een touw tussen haar tanden. De voorbereidende studies laten zien hoe Degas de uiteindelijke compositie minutieus voorbereidde. Voor Degas waren deze schetsen niet zo uitzonderlijk. Immers, wanneer hij in 1855 Jean-Auguste Ingres (1780-1867) leerde kennen, zag hij Ingres als zijn mentor. Deze leraar adviseerde hem: Teken lijnen, jongeman, en daarna nog meer lijnen, zowel uit het leven als uit je geheugen en je zult een goed kunstenaar worden. Tekenen is de eerlijkheid van de kunst.
Ook de neo-impressionisten hielden ervan het volksvermaak en vrije tijd in beeld te brengen. Zo schilderde Georges Seurat (1895-1891) zondagse uitstapjes naar La Grande Jatte en bracht hij de in Parijs zo geliefde circusoptredens in beeld: Het Circus (1891).
Georges Seurat laat op zijn geëigende pointillistische wijze de circusartiesten van het Parijs Circus Medrano in volle actie door de piste zwieren. Op de achtergrond zien we het aandachtig publiek binnen het strak geometrisch kader van de zitbanken. Hiermee geeft Seurat ons een beeld van een heersend klassenverschil in het Parijse stadsleven. Mooi uitgedoste bezoekers zitten op de lagere niveaus van de zitbanken. Wat hoger zitten, op een meer ontspannen manier, de volks geklede toeschouwers. Of hoe een circustafereel een onderliggende boodschap in zich draagt.
Met zijn pointillistische techniek reageerde Seurat op wat men bij de impressionisten “de tirannie van het oog op de geest” noemde. Waar was het tijdloze van de klassiek schilderkunst naar toe? De chaos van het impressionisme riep om orde en structuur. In de pointillistische techniek brengen schilders de verf op het doek aan in afzonderlijke stippen van onvermengde kleur. Naast elkaar geplaatste kleuren worden door het menselijk oog gemengd en de kleur, op die wijze gemengd, is zuiverder dan wanneer ze op het schilderspalet wordt vermengd.
Om dit te bereiken mag de toeschouwer niet te dicht bij het werk komen staan. De criticus Fénéon waarschuwde de toeschouwers: “ je gaat ook niet midden de koperblazers zitten om een symfonie te beluisteren”.
Henri de Toulouse-Lautrec (1864-1901) vond vaak zijn inspiratie in het Parijse uitgaansleven en de circuswereld. Circusartiesten, clowns, dieren en dierentemmers werden door de kunstenaar allemaal in beeld gebracht. Toen de schilder in 1899 in een Parijs sanatorium een behandeling volgde voor alcoholisme, maakte hij een reeks tekeningen van circusfiguren. Dankzij deze tekeningen kon hij de artsen ervan overtuigen dat zijn gezondheidstoestand verbeterde en zoals de kunstenaar zelf concludeerde: “ik heb mijn vrijgave gekocht met mijn tekeningen”.
Hij verwerkte het circusthema ook in olieverf. Zo is Paardrijdster uit het Circus Fernando (1887-1888) een werk waar de dynamiek van het circusleven levendig naar voor komt. De bijna karikaturaal geschilderde amazone en de houding van de paardentemmer suggereren de snelheid van de rit. Links vangen we nog een glimp van de clown op. De penseelvoering laat vermoeden dat het werk snel werd geschilderd.
Maar de olifanten van Stravinsky roepen ons tot de orde. Toulouse-Lautrec maakte in zijn tekeningenreeks rond het Circus Fernando Olifant in vrijheid (1899). Uiteraard is de titel ironisch bedoeld. De tengere dompteur houdt de olifant op de sokkel strak in de houding. Je krijgt haast medelijden met het logge dier dat op de twee achterste poten op de kleine sokkel evenwicht probeert te houden. Met enkele snelle lijnen geeft de tekenaar de zitbanken voor het publiek aan.
Helemaal anders is de olifant die als sculptuur de Londense South Bank opfleurt: midden de drukte van de bruisende stad prijkt de Space Elephant van de surrealist Salvator Dali (1904-1989). Het beeldhouwwerk is gebaseerd op Dali’s schilderij uit 1949, De bekoring van Sint-Antonius en De Olifanten, een werk uit 1948.
Op een blokvormige sokkel zien we de olifant op hoge spinachtige poten staan. De machtige olifant lijkt door de hoge poten aan draagkracht in te boeten De olifant torst een obelisk op de rug. Van oudsher wordt de obelisk geassocieerd met kracht, macht en stabiliteit. Door de combinatie van de hoge, tengere poten, de krachtige olifant en de open obelisk creëert Dali een droomwereld die ons op een creatieve manier uitnodigt tot fantasierijke associaties.. Misschien denk je ook wel terug aan een overbekend klassiek werk. Immers, in 1667 voltooide de Italiaanse beeldhouwer Gian Lorenzo Bernini (1598-1680) in opdracht van paus Alexander VII een monument op het plein Santa Maria sopra Minerva. Op de rug van een olifantje staat een Egyptische obelisk (587 voor Chr.) die in 1665 door enkele monniken in de tuin van het aanpalend klooster Santa Maria sopra Minerva werd gevonden. Dali vermeldde zelf in teksten dat het werk van Bernini een inspiratie was.
Neem dus een ticket voor het circus en laat je in deze dialoog vrolijk meevoeren naar een fantasierijke wereld.
Jo Haerens