O socii durate - Vrienden, houd vol
Er zijn composities die we graag omschrijven als van ‘een hemelse schoonheid’. Een daarvan is het zesstemmig motet O socii durate van de Vlaamse polyfonist Adriaen Willaert (ca. 1490-1562), ‘il divino Adriano’ (‘de goddelijke Adriaen’), zoals hij in zijn tijd werd geroemd. Net als veel van zijn muzikaal uitzonderlijk getalenteerde tijdgenoten uit de Nederlanden verwierf hij Europese naam en faam, vooral na zijn aanstelling in 1527 tot kapelmeester van de beroemde Basilica di San Marco in Venetië, waar hij in dienst bleef tot zijn overlijden in 1562.
Willaert werd vermoedelijk omstreeks 1490 geboren in Rumbeke bij Roeselare. Tussen ca. 1512 en 1515 verbleef hij in Parijs, waar hij muziekonderwijs genoot bij de componist Jean Mouton (ca. 1459-1522) en in contact stond met het koninklijk hof. Vanaf 1515 was hij een aantal jaren in dienst van enkele muziekminnende leden van de adellijke familie d’Este van Ferrara: kardinaal Ippolito I, diens broer hertog Alfonso I en Alfonso’s zoon kardinaal Ippolito. In 1527 kreeg hij, dankzij de persoonlijke voorspraak van de doge, zijn aanstelling in Venetië. Daar bouwde hij het muziekensemble van de basilica uit tot een van de meest gerenommeerde van West-Europa en ontpopte hij zich als dé leidinggevende componist van zijn generatie. Ook als muziekpedagoog werd hij alom geprezen. Men kan zonder overdrijving spreken van een ‘Willaert-kring’, met Vlaamse en Italiaanse leerlingen, die uitgroeiden tot vooraanstaande componisten, zoals de Vlaming Cipriano de Rore, afkomstig uit Ronse, die hem als kapelmeester van San Marco in 1562 opvolgde, en Italianen, zoals de gezaghebbende theoreticus Gioseffo Zarlino, die zijn grenzeloze bewondering voor zijn leermeester rijkelijk uit zijn pen liet vloeien. Precies in die periode was Venetië bovendien toonaangevend voor de uitgaven van meerstemmige muziek, zodat Willaert er de meeste van zijn composities kon publiceren, al bleven die niet beperkt tot de dogenstad: ook in Parijs, Lyon, Leuven en Antwerpen was zijn werk bij de muziekdrukkers zeer in trek. Twee reizen naar zijn geboortestreek Vlaanderen zijn bekend: in 1542, toen hij Brugge aandeed en er een motet schreef ter ere van het Heilig Bloed (Laus tibi sacra rubens), en, op hoge leeftijd, in 1556-57, toen hij zowel Brugge als Antwerpen bezocht. Tijdens een mis in de Sint-Donaaskerk in Brugge werd toen werk van hem uitgevoerd. In Antwerpen intensifieerde hij de contacten met de muziekuitgever Tielman Susato met het oog op de internationale verspreiding van zijn composities.
Op Willaerts naam staan ca. 500 composities, waarin alle toen beoefende genres vertegenwoordigd zijn. Zijn voor de Latijnse liturgie bestemde werken bevatten missen, psalmen en hymnen, daarnaast vooral ook Latijnse religieuze motetten die niet noodzakelijk strikt met de liturgische diensten verbonden waren. Ook zijn bijdrage aan de wereldlijke vocale genres is aanzienlijk, bestaande uit Italiaanse (geleerde) madrigalen en (veeleer lichtvoetige) villanesche, en Franse chansons. Op het vlak van de instrumentale muziek leverde hij een belangrijke bijdrage aan het ricercare, een voorloper van de fuga.
De kern van de meerstemmige muziek van Willaert kan in één woord omschreven worden als contrapuntisch, in de betekenis dat binnen het polyfone complex elke stem als een evenwaardige partner optreedt, vaak, maar niet uitsluitend, op basis van de techniek van de imitatie, waarbij de ene stem de melodie van de andere overneemt. Elke stem kan ook zelfstandig, zij het harmonisch in perfect samenspel met de andere partijen, haar eigen melodisch pad volgen.
Het eindpunt en meteen ook het hoogtepunt van Willaerts productie is de uitgave Musica Nova van 1558/59, een van de meest prestigieuze muziekdrukken uit die tijd. Vooreerst door de omvang: de uitgave bevat vier- tot zevenstemmige composities, 27 Latijnse motetten en 25 Italiaanse madrigalen (alle, op één na, op hoogstaande poëzie van Francesco Petrarca). De gezamenlijke uitgave van motetten en madrigalen was ongewoon, meestal werden die in aparte bundels gedrukt. De combinatie van beide genres wijst erop dat Willaert het profane madrigaal even hoog aansloeg als het geestelijke motet. Opvallend waren ook het uitzonderlijk grote formaat van het boek en de opname van een portret van de componist, een toen nog uitzonderlijk eerbetoon. Willaert droeg de uitgave op aan Alfonso II d’Este (1533-1597), die in 1559 Ercole II d’Este, zijn vader, als hertog van Ferrara opvolgde. Het allereerste gedrukte exemplaar stuurde hij in 1558 naar een van de machtigste politieke figuren van de Nederlanden, tevens een kunstmecenas van formaat: Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1586).
Na studies in Leuven en Padua werd Granvelle in 1538, op de leeftijd van 21 jaar, bisschop van Arras. In 1550 volgde hij zijn vader Nicolas Perrenot op als eerste minister van keizer Karel V, een functie die hij ook na 1555 behield onder diens zoon Filips II, koning van Spanje. Na Filips’ definitieve vertrek naar Spanje in 1559 werd hij de belangrijkste raadgever van de landvoogdes Margaretha van Parma. Vanaf 1561 nam echter de oppositie tegen hem toe, vooral toen hij tot kardinaal en aartsbisschop van Mechelen werd bevorderd. In 1564 trok hij zich terug in zijn geboortestreek Besançon. Het jaar nadien kwam hij weer in Spaanse dienst als ambassadeur van de Spaanse koning in Rome, van waaruit hij nog steeds zijn invloed liet gelden op de troebele politieke situatie in de Nederlanden, waar de opstand tegen Spanje escaleerde.
Als internationaal georiënteerde figuur was hij sterk geïnteresseerd in wetenschap, literatuur, muziek en beeldende kunst. Hij was een fervent verzamelaar van Griekse handschriften. Tientallen historici, dichters, wetenschappers en filosofen uit diverse landen droegen werken aan hem op. Hij was persoonlijk bevriend met de humanist Justus Lipsius en beschermheer van de uitgever Christopher Plantin en van de cartograaf Gerard Mercator. Onder meer Titiaan, Antonio Moro (Anthonis Mor van Dashorst) en Leone Leoni portretteerden hem.
Behalve met Adriaen Willaert correspondeerde hij ook met Orlandus Lassus (1532-1594), die dankzij de tussenkomst van Granvelle in 1556 een aanstelling bekwam als tenor aan het Beierse hof in München, waar hij in 1563 tot kapelmeester werd bevorderd en er uitgroeide tot de centrale figuur van de West-Europese polyfonie in de tweede helft van de zestiende eeuw (zie reeks I, nr. 23, en reeks II, nr. 17). Tijdens zijn verblijf in Antwerpen in de jaren 1554-1556 zocht de jonge Lassus de gunst van Granvelle via de opdracht van zijn eerste motettenbundel, die er in 1556 verscheen. Het was de derde muziekuitgave waarmee Granvelle werd vereerd.
In 1553 droeg de Antwerpse drukker Tielman Susato het eerste deel van een reeks van vijftien anthologieën met motetten (met in het eerste deel onder meer één motet van Willaert) op aan Granvelle, dankzij wiens steun hij de volledige reeks al in 1557 kon voltooien.
In 1554 bedacht Pierre de Manchicourt (ca.. 1510-1564), kapelmeester van de kathedraal van Doornik, Granvelle met de opdracht van een motettenbundel, een uitgave van de Leuvense drukker Pierre Phalèse – met goed gevolg, want in 1556 ontving de Manchicourt een canonicaat aan de kathedraal van Arras, Granvelle bisschopszetel, en werd hij in 1559 kapelmeester van de ‘capilla flamenca’, het vermaarde vocale ensemble van Filips II in Madrid.
Als muzikaal verlengstuk van de opdracht namen zowel de Manchicourt als Lassus in hun uitgave als eerste nummer een motet op ter ere van Granvelle.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat een internationaal geprezen componist als Willaert contacten onderhield met een al even internationaal prestigieuze figuur als Granvelle. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat hij hem het eerste exemplaar van de uitgave Musica Nova toestuurde, maar vooral ook doordat hij van Granvelle het verzoek kreeg een Latijns motet te componeren waarin diens motto werd verwerkt. Het werk behoort tot het subgenre van het zogenaamde ‘staatsmotet’, een wereldlijke Latijnse compositie, als hulde aan een vorst, een mecenas of een andere gezaghebbende figuur, vaak met de intentie om gunsten te bekomen (zoals de Manchicourt en Lassus) of als dank voor bewezen gunsten. Bij Willaert ging de opdracht wel uit van Granvelle zelf, die diens muziek overduidelijk bewonderde.
Granvelles Latijns motto DURATE (‘Houd vol’) is ontleend aan de Aeneis van Vergilius. Het eerste boek van dit epos verhaalt de tocht van Aeneas die na de val van de stad Troje in opdracht van de goden met een vloot naar Italië vertrekt, waar hij voor de Trojanen een nieuwe woonplaats moet stichten. Niet alle goden waren hem echter gunstig gezind. Zo ontketent de windgod Aeolus een storm waaruit Aeneas zich ternauwernood met enkele schepen kon redden. In deze kritieke situatie sprak Aeneas zijn gezellen moed in met de oproep Durate. Dit motto liet Granvelle aanbrengen op medailles, waarop aan de voorzijde zijn portret was afgebeeld en aan de achterzijde het woord Durate boven de afbeelding van een schip in de storm. Een van deze medailles stuurde hij in 1557 naar Willaert, zoals blijkt uit een brief waarin de componist Granvelle bedankt en de hoop uitspreekt dat God hem – de 67-jarige die aan jicht leed – nog wat tijd op aarde geeft ‘zodat hij de medaille kan blijven bewonderen’.
Voor zijn motet O socii durate koos Willaert (of Granvelle?) een aantal (licht gewijzigde) verzen uit de troostende woorden van Aeneas tot zijn mannen (v. 198-199, 202-205 en 207):
In het eerste vers is het motto ‘Durate’ toegevoegd. Willaerts motet is op zijn minst een opmerkelijk compositie:
Twee van de zes stemmen – een tweede sopraan en een tweede bas – zingen het hele werk door alleen maar het woord ‘Durate’, als zogenaamd ostinato, zodat het van de eerste tot de laatste maat te horen is, in totaal 38 keer (2 x 19). De twee ‘Durate’-stemmen wisselen elkaar af, tot ze op einde samenkomen.
Maar er is meer: Durate klinkt doorlopend als een motief van drie noten (één toon per lettergreep) en altijd op dezelfde melodie, namelijk een stijgende kwart gevolgd door een dalende kleine terts (zodat de tweede, de accentlettergreep van Durate, de hoogste toon is).
De drie noten van het motief zijn bovendien afgeleid uit de klinkers van het woord Durate: u – a – e worden ut (do) – fa – re. Deze kunstgreep staat bekend als soggetto cavato dalle vocali (thema afgeleid uit de klinkers). Het beroemdste voorbeeld hiervan is een mis van Josquin des Prez (ca.1455-1521), de Missa Hercules dux Ferrariae, een huldebetoon aan zijn broodheer Ercole I d’Este, hertog van Ferrara, bij wie hij in de jaren 1503-04 in dienst was. In deze vierstemmige mis zingt de tenor doorlopend de woorden ‘Hercules dux Ferrariae’ als soggetto cavato (re – ut – re – ut – re – fa – mi – re), in totaal 47 maal. Na Josquin hebben heel wat componisten dit principe toegepast, meestal in huldecomposities.
Tenslotte: Willaert herhaalt niet zomaar het durate-motief, hij bouwt een climax op door toepassing van het procedé van de ritmische verkleining, de diminutio. Aanvankelijk wordt het motief gepresenteerd in brede notenwaarden, die contrasteren met de omringende, sneller verlopende contrapuntische partijen. In de loop van het stuk worden die notenwaarden qua duur tweemaal gehalveerd, eerst gedeeld door 2, dan door 4, met als resultaat dat aan het slot alle stemmen volgens één uniform ritme verlopen: het motief wordt als het ware opgeslorpt door de andere partijen. En doordat in het slotvers het woord ‘Durate’ nadrukkelijk voorkomt, klinkt het van alle kanten in alle stemmen. Een wonderbaar effect en een heerlijk slot.
Willaerts motet verscheen postuum in 1566 in een bundel madrigalen van zijn leerling Cipriano de Rore. Die verzameling bevat trouwens ook een motet van de Rore op dezelfde tekst ter ere van Granvelle. Zijn motet is echter vijfstemmig en er is maar één stem die het motto constant herhaalt.
Het wonder van deze polyfonie is dat de ‘geleerde’, complexe constructie nergens de esthetische ervaring in de weg staat, maar als een vanzelfsprekendheid de schoonheid ervan onderstreept. Bij deze muziek komt ons direct een andere naam van een grootmeester op: Johann Sebastian Bach (1685-1750), de waardige erfgenaam van de polyfone, contrapuntische kunst van Adriaen Willaert (en tijdgenoten), waarin ratio en affect elkaar als twee zijden van dezelfde medaille aanvullen.
Luister bij voorkeur naar de opname met de meeschuivende partituur, dan ontplooit zich na elke beluistering stap voor stap het absolute meesterschap en de klankschoonheid van Willaerts hemels motet O socii durate!
Ignace Bossuyt
Uitvoering:
Het motet van Willaert:
https://www.youtube.com/watch?v=LO4Ro1VoCzw – De Labyrintho (met meeschuivende partituur)
https://www.youtube.com/watch?v=e-hAX0hqfRI - Huelgas Ensemble, o.l.v. Paul Van Nevel
Het motet van de Rore: https://www.youtube.com/watch?v=ZitsPNwRuh4 – De Labyrintho (met meeschuivende partituur)
Partituur:
Willaert: https://www.cpdl.org/wiki/index.php/O_socii_durate_(Adrian_Willaert)
De Rore: https://www.cpdl.org/wiki/index.php/O_socii_(Cipriano_de_Rore)
De vertaling van de tekst van Vergilius is ontleend aan Vergilius Aeneas, uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Historische Uitgeverij Groningen, 2011. (met dank aan Daan den Hengst, prof. em. Klassieke talen van de Universiteit van Amsterdam voor de nodige aanpassingen aan de vertaling).
Voor verdere gegevens over Adriaen Willaert, zie vooral de website van de Adriaen Willaert Foundation: http://www.adriaenwillaert.be/
Titiaan als portretschilder
Dankzij de opdracht van Granvelle konden we zonet Adriaen Willaerts talent beluisteren en doorgronden. De contacten van de staatsman Granvelle met de artistieke wereld brengen ons, naast de muziek, bij het werk van de Venetiaanse schilder Titiaan (Pieve di Cadore ca. 1487- Venetië 1576).
Reeds op jonge leeftijd vertrok Titiaan uit zijn geboortedorp naar Venetië om er eerst bij Sebastiano Zuccato en daarna in het atelier van Gentile en Giovanni Bellini een schildersopleiding te krijgen. In het atelier van Bellini kreeg hij de eerste vorming tot portretschilder. Na deze opleiding ging hij in de leer bij de schilder Giorgione die hem vertrouwd maakte met de expressieve kracht van kleur. Al deze leermeesters gaven de jonge Titiaan de vorming die hij nodig had om uit te groeien tot dé Venetiaanse schilder bij uitstek om daarna op zijn beurt het voorbeeld te worden voor jongere generaties.
Tussen 1516 en 1518 schilderde Titiaan voor het hoogaltaar van de Basilica di Santa Maria Gloriosa dei Frari in Venetië een groots en indrukwekkend schilderij: Tenhemelopneming van Maria. Hiermee vestigde hij zijn naam in de Dogestad. Het werk overweldigt niet alleen door de afmetingen (668 x 344 cm), maar tevens door de dynamiek en het kleurenspel. De krachtige rode accenten in de gewaden van twee apostelen en de Mariafiguur zorgen voor een band tussen het aardse en hemelse.
Eenmaal zijn naam gemaakt, kon Titiaan rekenen op vooraanstaande opdrachtgevers. Velen wilden door hem geportretteerd worden. Tussen de jaren 1530 en de vroege jaren vijftig van de 16de eeuw schilderde hij een groot aantal portretten, mede door zijn contacten met de Habsburgse vorsten en het pauselijk hof. Maar ook de Venetiaanse elite en leden van de heersende families d’Este, Gonzaga en della Rovere wilden voor hem poseren. Uiteraard werden ook kennissen en familie geportretteerd.
In 1566 ontmoette Giorgio Vasari (1511-1574) Titiaan in Venetië. In Vasari's bekende encyclopedisch werk over de levens van kunstenaars schreef hij vol bewondering over de nog steeds kerngezonde Titiaan die van de hemel nooit anders dan gunsten en geluk heeft ontvangen.
Naast alle vooraanstaande opdrachtgevers speelde Titiaans vriend, pamfletschrijver en recensent, Pietro Aretino (1492-1556) een grote rol als “promotor” van de schilder. Aretino, van eenvoudige komaf, trad in dienst bij de Romeinse bankier Agostino Chigi die mecenas was van Rafaël. In 1527, na diverse twisten, moest hij gedwongen Rome verlaten en trok naar het meer liberale Venetië. Hier voelde de vrijheidsdenker en rebel Aretino zich thuis. Hij wist voor Titiaan contracten te onderhandelen, of af te dwingen, bij mogelijke opdrachtgevers. Over zijn eigen pennenvruchten schreef hij:
Ik probeer het karakter van anderen even levendig te schilderen als de wonderbaarlijke kunstenaar Titiaan een gezicht uitbeeldt.
Zo slaagde hij erin de hertog en hertogin van Urbino te overtuigen een portret door Titiaan te laten schilderen. Het portret van de hertog Francesco della Rovere en zijn echtgenote Eleonora Gonzaga werd in 1538 in het hertogelijk paleis van Pesaro bezorgd. Pietro Aretino gaf het werk nog twee door hem geschreven sonnetten mee waarin hij de expressieve kracht van de schilder alle lof toezwaaide. Titiaan gaf de hertog de houding van een militaire heerser. Zijn echtgenote Eleonora straalt op het schilderij zelfzekerheid uit, wat zij nodig had om de staatszaken te beheren als haar echtgenoot militaire campagnes leidde. Haar prachtige jurk en de overdadige juwelen illustreren de rijkdom van de familie. Het hondje verwijst uiteraard naar haar onvoorwaardelijke trouw en het kleine tafelklokje - een nieuwe gadget in die tijd - zien we straks ook op het portret van Granvelle terug.
Titiaan kon de grote vraag naar portretten opvolgen dankzij een goed georganiseerd atelier waar ondermeer ook zijn zoon Orazio en zijn neef Cesare in dienst waren. Naast een vlot lopende organisatie was de schilder bekend om zijn grote interesse in de individuele karaktertrekken van al zijn klanten. Anderzijds kende hij ook zijn eigen plaats in de maatschappelijke hiërarchie. Zo ondertekende hij een brief aan Antoine Perrenot de Granvelle met jouw eeuwige dienaar. Deze onderdanigheid was gebruikelijk in zijn correspondentie met hooggeplaatste opdrachtgevers.
Het Nelson-Atkins Museum of Art (Kansas City) bewaart het Portret van Granvelle dat Titiaan in 1548 schilderde. In dat jaar werd de schilder door keizer Karel V naar het hof in Augsburg geroepen. De keizer wilde de recente overwinning bij Mühlberg vieren. Titiaan vertrok samen met zijn zoon Orazio en zijn neef Cesare naar Augsburg. Ze portretteerden niet alleen Karel V en zijn familieleden, maar ook vooraanstaande leden van het Habsburgse hof. Eén van die portretten was dat van de invloedrijke en machtige Granvelle. Titiaan schilderde hem in driekwart houding tegen een bruingrijze achtergrond. Granvelle draagt een zwart hemd met lange mouwen en een wit onderhemd dat alleen zichtbaar is bij de kraag en de polsen. Aan de linkerhand draagt hij ringen en houdt een boek vast. In zijn rechterhand zien we een opgerold document. Op de tafel ligt een rood tafelkleed en staat er een tafelklokje waarachter op een gevouwen papier de naam van Titiaan staat vermeld: Titianus D Cador (Titiaan uit Pieve di Cadore). Door een sterk spel van licht en donker slaagt Titiaan erin het gezag van de man in beeld te brengen. Het gelaat en de handen krijgen alle aandacht en staan in het licht. De donkere kleur van het hemd dat een groot deel van het doek inneemt, ondersteunt de afstandelijke, eerder hautaine blik.
Het belang van dit portret mag blijken uit het feit dat de schilder Mor van Dashorst (Utrecht 1519 - Antwerpen 1576) zich in 1550 op het werk van Titiaan inspireerde om een gelijkaardig portret te maken. In 1547 werd Mor, ook bekend als Antonio Moro, meester in het schildersgilde van Antwerpen. Twee jaar later werd Granvelle zijn opdrachtgever en had de schilder contacten met het Habsburgse hof. Het was ook in dit jaar dat Granvelle hem vroeg een portret te schilderen. In 1550 was Mor in Rome en kopieerde daar, op verzoek van Granvelle, werk van Titiaan. Ook Filips II vroeg hem later nog werk van Titiaan te kopiëren.
We linkten Titiaan aan Granvelle. Als afsluiting breng ik ook Adriaen Willaert samen met Titiaan. Ik citeer hiervoor de tekst over het schilderij Bacchanale, zoals te lezen in de nieuwsbrieven van de Roeselaarse Adriaen Willaert Stichting.
Titiaan streefde ernaar de volmaakte schoonheid uit te drukken in zijn schilderijen. Willaert in zijn muziek.
Het zeer beroemde schilderij Bacchanale is daar een boeiende illustratie van. Het kunstwerk hangt momenteel in het Prado te Madrid maar werd door Titiaan geschilderd in de jaren 1523 - 1525 voor de hertog van Ferrara, samen met nog andere werken. De hertog hechtte uitzonderlijk veel belang aan het mythologisch onderwerp en nodigde daarom Titiaan uit naar Ferrara om er enkele weken te verblijven. Het schilderij beeldt een scène uit op een fictief eiland waar een rivier van rode wijn stroomt en een groep halfdronken zangers en spelers, vrouwen zowel als mannen, houden er feest. Venus ligt naakt te slapen. Voor ons is zeer belangrijk een groepje jongens en meisjes in het midden van het schilderij. Het zijn muzikanten want de meisjes hebben een blokfluit bij en voor hen op het gras ligt een stukje papier met een liedje. Titiaan heeft dit liedje zo nauwkeurig geschilderd dat we in staat zijn noten en tekst te ontcijferen. Zeer waarschijnlijk zingen zij een canon van Adriaen Willaert!
Wanneer de schilderijen bijna klaar zijn, brengt Titiaan ze per schip naar Ferrara en blijft terug enkele dagen in Ferrara om ze af te werken en ze op hun plaats aan te brengen. Tijdens die twee perioden van verblijf in Ferrara, ontmoet hij heel zeker Adriaen Willaert, die daar sedert 1522 in dienst was: het begin van een hechte vriendschap die nog zal verder gezet worden wanneer Willaert enkele jaren later naar Venetië verhuist.
Granvelle, Willaert en Titiaan ontmoeten elkaar in deze dialoog. Het samenspel van macht, muziek en beeldende kunst bracht hen bij elkaar en zorgde voor een rijke artistieke erfenis die nog steeds bewonderd en gewaardeerd wordt.
Jo Haerens