Guillaume Dufay (1397-1474)
Op 25 maart 1436 weerklonk in de dom van Florence een van de onbetwiste meesterwerken van de 15de-eeuwse polyfonie: het motet Nuper rosarum flores van Guillaume Dufay, de internationaal meest befaamde componist uit de eerste generatie van de zogenaamde Franco-Vlaamse polyfonie. Geboren in Beersel in 1397 gaf Dufay blijk van een verbazende reislust die hem naar diverse wereldlijke en geestelijke hoven voerde, waar hij korte of langere tijd in dienst bleef. Samengevat:
Tijdens zijn opleiding aan de prestigieuze koorschool van de kathedraal in Cambrai (Kamerijk) behoorde hij tussen 1414 en 1418 tot het gevolg van de bisschop van Cambrai naar aanleiding van het concilie van Konstanz.
Na nog enkele jaren in Cambrai (1418-1420) stond Dufay tussen 1420 en 1424 in Rimini in dienst van Carlo Malatesta.
Van 1424 tot 1426 was hij verbonden aan de kathedraal van Laon, waarna hij in Bologna Robert Aclou diende (1526-1428), de secretaris van kardinaal Louis Aleman, gouverneur van Romagna. Daar werd hij in 1427 priester gewijd.
Als lid van de pauselijke kapel verbleef hij van 1428 tot 1433 in Rome en van 1435 tot 1437 in Florence, waarheen de toenmalige paus Eugenius IV was gevlucht na een opstand in Rome. Tussendoor (1434-1435) was hij nog kapelmeester aan het hof van Savoye in Chambéry, waar hij in 1437 terugkeerde.
In 1439 vestigde hij zich in Cambrai. Zijn verblijf aldaar, waar hij in 1474 overleed, werd wel nog onderbroken door een derde periode als kapelmeester in Chambéry (1452-1458).
Dat hij tijdens zijn rijkgevulde leven in de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk en Italië in contact kwam met de meest uiteenlopende muziekstijlen, staat buiten kijf. In zijn werk, dat zowel profane Franse chansons als Latijnse religieuze composities omvat, realiseerde hij een ongeëvenaarde synthese tussen diverse ‘nationale’ tendensen, namelijk:
de welluidende harmonie, door een tijdgenoot gekarakteriseerd als frisque concordance (‘frisse harmonisch gratie’), waarbij dissonanten werden vermeden, wijst op Engelse invloed
de lyrische ontplooiing van de melodie, vaak in lang uitgesponnen lijnen, refereert aan de Italiaanse muziek, om even een anachronistische term te gebruiken, het belcanto
het technisch-compositorisch meesterschap, dat zich uit in een voorkeur voor een streng constructivisme, is een erfenis van de Franse middeleeuwse muziek.
Het typische kenmerk van de polyfonie is en blijft de evenwaardigheid van de partijen, waarbij elke stem een boeiend zelfstandig verloop kent, maar ingebed in een frisque concordance: horizontaliteit en vertikaliteit versmelten tot een unieke symbiose.
Nuper rosarum flores
Die prachtige symbiose is exemplarisch aanwezig in het motet Nuper rosarum flores, een van de reeks van dertien alom geprezen gelegenheidsmotetten die Dufay tussen 1420 en 1438 componeerde. Nuper rosarum flores werd uitgevoerd tijdens de plechtige inwijding van de dom van Florence op 25 maart 1436, nadat de geniale architect Filippo Brunelleschi zijn fenomenale koepel had voltooid. De aanwezigheid van paus Eugenius IV in Florence was ideaal om de ceremonie alle luister en glans te verlenen. Het motet van Dufay paste dan ook perfect binnen dit grootse ceremonieel.
De kerk kreeg de naam Santa Maria del Fiore (‘De heilige Maria van de bloem’), die verwees naar Fiorenza, de naam van de stad. 25 maart was het feest van de Annunciatie, de boodschap van de engel aan Maria. De dom behoorde tot de kerken die waren gesticht in navolging van een zogenaamde moederkerk gewijd aan Onze Lieve Vrouw: de Romeinse basilica Santa Maria Maggiore. De eerste strofe van de tekst zinspeelt hierop: de kerk in Rome werd gebouwd toen er op 5 augustus van het jaar 352 op de Esquilijnheuvel sneeuw viel, wat werd geïnterpreteerd als de wens van Maria om daar een kerk te bouwen (‘al was het midden in de winter’). Het eerste vers refereert aan de Gouden Roos, een ereteken - symbool van deugdzaamheid - dat de paus aan personen, steden of kerken schonk.
De tekst luidt als volgt (de timing in de tekst verwijst naar de vermelde uitvoering):
Het vierdelige motet is vierstemmig: twee hoge vocale partijen en twee lage instrumentale.
De twee bovenstemmen ontplooien lange, soepel vloeiende melodische lijnen in onderling, elkaar aanvullend contrast. Eén plaats krijgt wel uitzonderlijke nadruk: de woorden Successor Eugenius ('Eugenius, als opvolger van Petrus'). Op Successor neemt de tweede stem de melodie van de eerste over en op Eugenius komen beide stemmen samen, zodat de naam van de aanwezige paus duidelijk hoorbaar wordt.
Het vocaal duet wordt viermaal onderbouwd door twee instrumentale partijen (tenores genoemd), die, ook alweer als contrast, in brede notenwaarden voortbewegen en een plechtig-ceremoniële toets toevoegen.
Elk van de vier fragmenten begint met het vocale duet, en na enige tijd voegen de trombones zich erbij, telkens weer een wonderbaar effect. Die tenorstem, die slechts veertien noten omvat, is ontleend aan de inzet van een gregoriaans gezang dat, toepasselijk, gezongen werd bij een kerkwijding: Terribilis est locus iste (‘Ontzagwekkend is deze plaats’).
Maar er is meer. De techniek die Dufay toepast, en die kenmerkend was voor de Franse muziek van de veertiende eeuw, is de herhaling van een zelfde ritmisch patroon, maar waarbij het metrum wordt gewijzigd door toepassing van de zogenaamde diminutio of verkleining van de notenwaarden: de duur van de noten wordt verkort, hier volgens het patroon 6, 4, 2 en 3. Zo zijn in het vierde fragment de noten gehalveerd ten opzichte van het eerste (6 - 3) , in het tweede fragment verliezen ze een derde van hun waarde, waarna dan daarvan een halvering volgt in fragment drie (4 – 2). Volgens sommigen komen deze getallen overeen met vier proporties van de kerk, die meteen ook de verhoudingen waren van de oudtestamentische tempel van Solomon.
Tenslotte: de tenores zijn uitgewerkt als een canon: de tweede partij zet iets later in, maar herhaalt exact de melodie van de eerste. Dit zou kunnen verwijzen naar de relatie tussen de Romeinse moederkerk en de navolging ervan in de Florentijnse dom.
Deze complexe muzikale constructie, even grandioos bedacht als Brunelleschi’s koepel, staat echter de klankschoonheid en het als het ware spontane musiceren op geen enkel moment in de weg. Vergeet al die geleerde technieken en geniet met volle teugen van dit briljante meesterwerk.
Ignace Bossuyt
Uitvoering:
Ik geef de voorkeur aan de uitvoering van het Huelgas Ensemble, o.l.v. Paul Van Nevel, niet live, maar met de tekst perfect te volgen: https://www.youtube.com/watch?v=2qIIYlkNRYE (zie YouTube bovenaan, start de youtube en klik dan op de tekst hierboven).
Deze uitvoering is ook te beluisteren met meeschuivende partituur (zie helemaal onderaan):https://www.youtube.com/watch?v=VXblsPu0uEw
Partituur: https://imslp.org/wiki/Nuper_rosarum_flores_(Dufay,_Guillaume)
Reis door de koepel met de tekeningen van prof. aartsbisschop Roberto Corazzi
Wil je het motet Nuper rosarum flores beluisteren samen met een evocatie van de geniale koepelbouw, bekijk dan zeker onderstaand video. Deze staat op de zeer interessante website van de Opera del Duomo museum.
De koepel van Brunelleschi
Wanneer in 1436 het motet Nuper rosarum flores weerklinkt is Florence een stad in volle artistieke vernieuwing. Dit is ongetwijfeld mede te danken aan Leon Battista Alberti (1404-1472). Hij slaagde erin de visie van het humanisme en de studie van de Grieks-Romeinse wereld in zijn traktaten over schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur te integreren. Het is dan ook niet te verwonderen dat Filippo Brunelleschi (1377-1446), architect van de domkoepel, het Pantheon van Rome voor ogen had bij de aanvang van zijn meesterwerk.
Alles begon in augustus 1418.
Eenieder die een model of ontwerp wenst te maken ten behoeve van het grote koepelgewelf van de kathedraal die onder auspiciën van de Opera del Duomo wordt gebouwd, wordt verzocht zulks voor het einde van de maand september uit te voeren. (1)
De koepel zou het sluitstuk worden van de groots opgevatte Duomo Santa Maria del Fiore en zou daarenboven het belang en de rijkdom van de stad luister geven.
Maar de koepel kende reeds een voorgeschiedenis waar de kandidaat-bouwmeester rekening mee diende te houden. In 1366 immers gaf het bestuur van de Opera del Duomo de opdracht tot een ontwerp aan de meestersteenhouwers Giovanni di Lapo Ghini en Neri di Fioravanti. Deze laatste zou samen met een groep kunstenaars een origineel concept uittekenen. Zijn koepelmodel zou zonder schraging van luchtbogen maar met een idee van twee in elkaar passende koepels het sluitstuk vormen van de Santa Maria del Fiore. In plaats van luchtbogen voorzag het ontwerp in de tussenruimte tussen de twee schalen ringen van hout en steen die de koepel zouden omgorden.
Niemand echter waagde zich aan de uitvoering van dit innovatieve concept op deze schaal. Uiteindelijk, na een wedstrijd, ging Filippo Brunelleschi de uitdaging aan. Hij was goudsmid van opleiding maar van jongs af aan geboeid door het zoeken naar oplossingen voor mechanische vraagstukken. Een antwoord bieden op de gewaagde koepelconstructie bleek dus een kolfje naar Brunelleschi’s hand. Immers, door zijn verblijf in Rome - wellicht een tiental jaar - en door het nauwgezet bestuderen van de antieke ruïnes had hij wel enige kennis opgedaan omtrent gewelfconstructies en koepelbouw. Zonder enige twijfel zal de indrukwekkende koepelconstructie van het Pantheon zijn bijzondere aandacht hebben gewekt. Deze 2de-eeuwse “tempel voor alle goden” was nu immers de Santa Maria Rotonda en in die hoedanigheid ook goed bewaard.
Na het indienen van zijn plannen begon Brunelleschi reeds in 1418 met de bouw van een bakstenen model voor de koepel. Met de afmetingen van twee meter doorsnede en vier meter hoogte kon het bestuur van de Opera del Duomo zich van het technisch vernuft van de goudsmid-bouwmeester vergewissen. Na lang overleg werd op 16 april 1420 uiteindelijk de opdracht aan Filippo Brunelleschi toegewezen. De voorbereidende werken konden van start gaan. Sparrenhout werd aangevoerd voor het bouwen van de steigers en uiteraard werd de bouwwerf voorzien van enorme voorraden stenen. Ook mankracht was nodig: driehonderd arbeiders werkten in de steengroeven en aan de koepel.
Brunelleschi veroorzaakte met zijn plannen veel ophef. Hij stelde voor om een koepel te bouwen zonder gebruik te maken van ondersteunende houten formelen. Immers voor een koepel van 45,5 doormeter en 91 meter hoog (gemeten vanaf de begane grond) zou er hout van zowat zevenhonderd bomen nodig zijn. Uiteraard geen sinecure. Er werd een compromis gesloten met het bestuur van de Opera del Duomo: Brunelleschi zou beginnen met het onderste gedeelte van de koepel zonder houten formelen te bouwen. Was dit werk succesvol uitgevoerd, dan zou hij de toelating krijgen om de rest van de koepel op dezelfde manier te bouwen. In 1426 kreeg hij hiervoor inderdaad groen licht: ook de verdere koepel zou zonder hulp van formelen opgetrokken worden. Missie geslaagd zouden we kunnen zeggen!
Brunelleschi ontwierp in de tussenruimte van de twee koepelschalen een structuur van horizontale en verticale steunbalken die de constructie overeind hield. Acht van de vertikale steunbalken werden tot de buitenzijde van de koepel doorgetrokken en werden later met marmer bekleed. Het was uiteraard een uitdaging om al het bouwmateriaal naar boven te hijsen. Brunelleschi ontwikkelde hiervoor een hijstoestel dat gerenommeerd zou worden en zelfs later Leonardo da Vinci inspireerde. Nieuw was dat het aandrijven niet meer zou gebeuren door mankracht in een tredmolen maar door de kracht van ossen. Daarenboven was het toestel zo ontworpen dat de lading zowel naar boven kon gehesen worden als kon dalen. Een grote schroef met een spiraalvormige draad deed de spil op en neer bewegen en was innovatief voor dit hijstoestel. Het toestel was technisch zodanig uitgewerkt dat de ossen niet uitgespannen moesten worden om de draairichting van het toestel te veranderen. De dieren konden steeds in dezelfde richting blijven lopen en uiteraard spaarde dit heel wat tijd en werk.
Ook het nauwkeurig berekenen van de kromming van de koepel was voor de bouwmeester en metselaars een hele uitdaging. Historicus Bartolomeo Scala schreef in zijn traktaat Historia florentinorum in 1490 hierover:
Toen het middelpunt van de koepel eenmaal was bepaald en aangegeven spande Filippo een koord vanaf het midden naar de rand. Door dit vervolgens voor de hele cirkel te doen, bepaalde hij in welke volgorde en volgens welke kromming de stenen en de mortel voor de muur door de metselaars dienden te worden aangebracht. (2)
Toegegeven: het klinkt eenvoudiger dan het was en de bouwmeester kreeg dan ook heel wat kritiek op zijn metingen te verwerken.
Naast technische bekommernissen was er eveneens aandacht voor de werkomstandigheden van de metselaars. Ze kregen een lederen veiligheidsharnas omgord en er werd hen opgelegd hun wijn met een derde deel water aan te lengen. Zichzelf laten ophijsen met het inventieve hijstoestel was eveneens uit den boze en op overtreden van de afspraken stonden zware boetes.
De steeds hoger wordende koepel wekte reeds tijdens de bouwwerken bewondering en niet in het minst bij de toch kritische Leon Battista Alberti. Dit mag blijken uit een citaat dat hij in 1428 neerpende:
Geen mens, hoe hardvochtig of jaloers ook, ontkomt aan een woord van lof voor Pippo (Filippo) de architect als hij hier dit reusachtig bouwwerk tot boven de hemelen ziet oprijzen. Een bouwwerk, groot genoeg om de gehele bevolking van Toscane met zijn schaduw te bedekken en opgetrokken zonder gebruikmaking van balken of uitvoerige houten schoren. (3)
In 1436 kon de indrukwekkende Duomo Santa Maria del Fiore door paus Eugenius IV worden ingewijd. Op 25 maart, het feest van Maria Boodschap, trok een indrukwekkende stoet religieuze hoogwaardigheidsbekleders en leden van het stadsbestuur over een houten twee meter hoog podium met een lengte van 300 meter dat was bedekt met welriekende bloemen en kruiden. (4)
En toen klonk het werk van Dufay:
Onlangs hebben rozen,
geschonken door de paus,
al was het midden in de winter,
de tempel met de grootse koepel,
aan u, hemelse maagd
vroom en in eerbied opgedragen,
voor altijd luister bijgezet.
Voor de volledige afwerking van de koepel stonden nog diverse werken op stapel, maar toch werd beslist om zes maanden later, op 30 augustus 1436, ook de koepel plechtig in te wijden. De bisschop van Fiesole kreeg de eer om bovenin de koepel de laatste steen te leggen. Ook deze dag was een triomfantelijke feestdag in de stad. En zoals Ross King het in zijn boek beschrijft:
Na afloop daalden de capomaestri (bouwmeesters) en de bestuursleden uit de koepel omlaag en deden zich tegoed aan een maaltijd van brood, wijn, vlees, vruchten, kaas en macaroni! (5)
Jo Haerens
Bronvermelding
Graag meer lezen over de bouw van de koepel, dan raden we zeker het werk van Ross King aan: Ross King, De koepel van Brunelleschi, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
(1) Ross King, De koepel van Brunelleschi, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, p.7.
(2) Idem, p.107
(3) Idem, p.129
(4) Idem, p.170
(5) Idem, p.173