Kerstmis in de cantates van Bach
Tot de populairste werken voor de kerstperiode behoort zonder twijfel Johann Sebastian Bachs zesdelige Weihnachtsoratorium (BWV 248.2), dat hij in Leipzig componeerde voor zes dagen tussen Kerstmis en Driekoningen van 25 december 1734 tot 6 januari 1735. Maar voordien had hij al een aantal cantates gecomponeerd voor Kerstmis, tweede en derde Kerstdag. De meeste cantates die hij als Thomascantor in Leipzig schreef, dateren uit de eerste vijf jaren van zijn aanstelling (1723-1727). Wel beoefende hij het genre al vanaf zijn eerste functie als organist in Mühlhausen (1707-1708) en nadien als hofcomponist in Weimar (1708-1717). Onder invloed van de opera was de cantate intussen geëvolueerd tot een standaardtype dat bestond uit een aantal contrasterende delen - koren, recitatieven en aria’s - op teksten die vaak in elke cantate afkomstig waren uit drie verschillende bronnen: 1. vrije poëzie, 2. koralen en 3. Bijbelcitaten.
Uit drie kerstcantates selecteer ik het beginkoor, gebaseerd op een van die drie tekstbronnen:
1. Vrije poëzie in Christen, ätzet diesen Tag (BWV 63, Weimar, 25.12.1714)
2. Koraal in Gelobet seist du, Jesu Christ (BWV 91, Leipzig, 25.12.1724)
3. Bijbelcitaat in Siehet, welch eine Liebe hat uns der Vater erzeiget (BWV 64, Leipzig, 27.12.1723).
1. Christen ätzet diesen Tag (BWV 63)
Het feestelijk karakter van deze kerstcantate is al duidelijk af te lezen uit de bezetting: vierstemmig koor, strijkers, drie hobo’s en fagot, vier trompetten (met pauken) en basso continuo. Het resultaat is een soort concerto waarbij drie instrumentale groepen samen musiceren of met elkaar dialogeren: de strijkinstrumenten, de houtblazers en de koperblazers – en waartussen zich het koor mengt. Een koor op een nieuw geschreven, niet aan de Bijbel of koralen ontleende tekst, volgde doorgaans de opbouw die ook typisch was voor de solistische aria, namelijk de driedelige, symmetrische structuur A B A, waarbij het eerste fragment (A) na een al dan niet contrasterend middendeel (B) werd herhaald (A). Zo ook hier. De maat van drie accentueert het jubelend karakter van het stuk. De mooie eerste zin Christen, ätzet diesen Tag in Metal und Marmorsteine 'etst’ Bach weelderig in de lange melodische lijn op Marmorsteine. In het middendeel Kommt und eilt pauzeren de trompetten grotendeels en voeren de hobo’s – de typische herdersintrumenten – het hoge woord, waarna het koor, hobo’s en strijkers weelderig uitbarsten op het woord Strahl. Onweerstaanbaar ...
Uitvoering: zie hierboven, Netherlands Bach Society, o.l.v. Marcus Creed – timing: 0:07 – 5:14
2. Gelobet seist du, Jesu Christ (BWV 91)
Ook in het beginkoor van de cantate Gelobet seist du, Jesu Christ laat Bach de vreugderemmen los, al zorgen twee hoorns (met pauken) in plaats van de schelle trompetten (met pauken) voor een iets minder exuberante aanpak. Verder schrijft hij de gebruikelijke strijkinstrumenten en drie hobo’s voor. Deze cantate maakt deel uit van de tweede jaarcyclus die Bach in Leipzig vanaf juni 1724 componeerde. Hiermee begon hij aan een uitzonderlijk ambitieus project waarbij elke cantate gebaseerd was op een koraal, waarvan de eerste en de laatste strofe dienden voor het begin- en het slotkoor, terwijl de andere strofen in de vorm van vrije poëzie werden geparafraseerd en uitgewerkt als recitatieven en aria’s. Het integreren van de koraalmelodie in een drukbezet vocaal en instrumentale ensemble, vormde telkens een nieuwe uitdaging (die Bach overigens met glans doorstond).
Met deze cyclus toonde hij niet alleen zijn onvoorwaardelijke liefde voor het koraal, maar bracht hij tevens hulde aan Martin Luther, die met koralen - eenvoudige melodieën in de volkstaal - de gemeenschap stimuleerde om actief aan het liturgisch gebeuren deel te nemen en om die gezangen ook binnenskamers te zingen als uiting van hun geloof. De muzikaal getalenteerde Luther scheef talrijke koraalteksten en van een 30-tal componeerde hij ook de melodie. Een daarvan is Gelobet seist du, Jesu Christ, een van de favoriete kerstliederen.
Het instrumentale voorspel spreekt voor zichzelf: de instrumenten barsten los in wervelende vreugdemotieven die tot de laatste bladzijde aanhouden. Vakkundig integreert Bach daarin het vierstemmig koor, waarbij de sopraan de koraalmelodie in brede noten voordraagt terwijl de drie onderstemmen vrij contrapunteren en kernwoorden met melismen accentueren: gelobet, geboren en freuet. Van deze muziek wordt men sowieso blij.
Uitvoering: J.S. Foundation, o.l.v. Rudolf Lutz – timing: 0:51 – 3:35 (klik op ''Bekijken op YouTube").
3. Sehet, welch eine Liebe hat uns der Vater erzeiget (BWV 64)
In de derde cantate maakt de spontaan opwellende vreugde plaats voor een diepernstige dankbetuiging aan de Schepper, die in de geboorte van Christus zijn onvoorwaardelijke liefde voor de mens heeft betoond. Voor het beginkoor kiest Bach een vers uit de eerste Johannesbrief, waar in hoofdstuk 3 de ware gelovigen ‘kinderen van God’ worden genoemd. Bach kiest hiervoor de zogenaamde ‘stile antico’, ontleend aan de strenge vocale polyfonie uit de renaissance, die hij altijd is blijven koesteren. Er zijn geen zelfstandige instrumentale partijen, behalve de voor de barok onvermijdbare basso continuo, als harmonisch steunpunt (hier het orgel). Bach schrijft wel instrumenten voor, maar die verdubbelen de zangpartijen en geven er een supplementaire plechtstatige glans aan.
Hij kiest voor een prachtig, typisch 17de-eeuws coloriet: cornettino, drie trombones, viool I en II, en altviool. Na het vierstemmig, gezamenlijk poneren van de oproep Sehet, begint de sopraan met het thema, dat syllabisch (één toon per lettergreep) inzet, maar op het werkwoord erzeiget in een melisme openbreekt – en verder ook op heißen. Alt, tenor en bas volgen. Van hieruit ontspint zich een doorlopend vierstemmig contrapuntisch weefsel, dat pas na 98 maten tot stilstand komt op daß – en na een korte pauze verenigen de vier stemmen zich om de slotwoorden nog eens en bloc te bevestigen: wir Gottes Kinder heißen. Geregeld hoort men de met nadruk herhaalde oproep sehet. De muziek stroomt eindeloos door, tot Bach er letterlijk een punt achter zet in een verrassende pauze waardoor de aandacht nogmaals wordt toegespitst op de centrale boodschap: dankzij Zijn liefde zijn wij kinderen Gods. Voor Bach was de streng-contrapuntische ‘stile antico’ hét middel bij uitstek om zijn nooit aflatende dank tegenover God uit te drukken.
Uitvoering: Concerto Copenhagen, o.l.v. Lars Ulrik Mortensen – timing: 0:02-3:00
Partituren op https://imslp.org/ (Johann Sebastian Bach BWV 63, BWV 91 en BWV 64)
Ignace Bossuyt
Ter info:
Op de Engelstalige website https://www.bach-cantatas.com vindt men de teksten van alle cantates (met vertalingen, ook in het Nederlands) en een schat van verdere informatie over Bachs vocale werken.
Op de website van de Nederlandse Bach Vereniging (https://www.bachvereniging.nl) zijn onder de rubriek All of Bach geleidelijk live-uitvoeringen beschikbaar van alle werken van Bach.
Kerstcantates uitgebeeld
Het beluisteren van deze drie beginkoren uit Bachs cantates geeft ons een feestelijke aanzet tot de kerstdagen. Onnodig te zeggen dat het kerstverhaal in al zijn facetten de beeldende kunstenaars al eeuwenlang inspireert. Het verhaal is overbekend, maar elke kunstenaar legt een eigen accent: van anekdotisch en verhalend tot meditatief. Uit elke tekst kozen we een zin om daar een beeldend antwoord op te geven.
1.Kom, haast u met mij naar de kribbe
Pieter Bruegel de Oude (ca. 1525-1569) schildert rond 1567 zijn Aanbidding der koningen in de sneeuw (gesigneerd en gedateerd M.D.LXVLL/BRVEGEL). Wat in de cantate van Bach weerklinkt als een uitnodiging tot de christenen om mee naar de kribbe te gaan, verbeeldt Bruegel hier op zijn geheel eigen wijze. Het werk wordt dan ook wel eens omschreven als Winter met veel personages.
De drie koningen, waarvan twee geknield, zijn vooraan links op het schilderij aan de open stal afgebeeld. Ze lijken te verdwijnen in de drukte van het tafereel. In hun kielzog zien we hun gevolg en de mensen uit het dorp door de toegangspoort van de stad binnenkomen. Bruegel schildert het hele gebeuren vanuit een hoger gelegen standpunt. Dit geeft hem de mogelijkheid ruimte en diepte weer te geven en de dynamiek van het dorpsgebeuren te verlevendigen. Tot diep in de achtergrond zien we groepen mensen aanschuiven of zich schrap zetten tegen de koude wind en de storm.
Het is een witte Kerst: de daken en het dorpsplein zijn bedekt met een dikke sneeuwlaag. Nog steeds dwarrelen de sneeuwvlokken naar beneden. De vijver ligt er bevroren bij. Uit een wak in het water kan wat water opgehaald worden en wat verder waagt een kind zich onder de bezorgde blikken van zijn moeder met een slee op het ijs.
Het thema van de Aanbidding staat bij Bruegel veraf van de vroegere glorie en verheerlijking zoals we die in 15de-eeuwse werken konden zien. De tijd van de Reformatie laat duidelijk zijn invloed gelden. Bruegel maakt van de Aanbidding eerder een verhaal over het dorpsleven en waagt zich daarenboven ook aan de technisch niet zo eenvoudige opdracht om dwarrelende sneeuw over het werk weer te geven. Bijna een voorloper van een impressionistisch pointillisme, zo zou je het werk ook kunnen bekijken.
Wil je nog dieper in het schilderij binnenkijken tot bij de penseelstrepen? Ga naar deze website Inside Bruegel.
2. Daarover verheugt zich de engelenschaar
Omstreeks 1425 schildert de Doornikse kunstschilder Robert Campin of De Meester van Flémalle (ca. 1378-1445) De Geboorte van Christus. Een engelenschaar waarover we in het muziekfragment hoorden, vinden we terug op het werk van Campin.
De identificatie van de Meester van Flémalle als zijnde Robert Campin heeft heel wat discussies opgeleverd. Men neemt thans aan dat deze twee namen verwijzen naar één en dezelfde schilder. Campin wordt omstreeks 1378 geboren in Valenciennes en overlijdt te Doornik in 1444. In 1410 wordt hij ingeschreven als burger te Doornik en huwt er met Ysabiel de Stoquain. Hij neemt in de stad een vrij rebelse houding aan en wordt regelmatig rechterlijk veroordeeld. Ondanks dit alles blijft hij als schilder veel gevraagd, zowel door het stadsbestuur en de kerkelijke overheid als door burgers. Hij heeft de leiding over een groot atelier met wellicht een heel aantal leerlingen en assistenten.
Op het schilderij De geboorte van Christus staat vooraan een stal in ruïne, waarin de os en de ezel hun klassieke plaats innemen. Drie herders komen achteraan de stal binnen om het pasgeboren Kind te aanbidden. Maria zit voor de baby geknield in een wit gewaad. Op de banderol voor haar kleed staat de tekst uit Isaias 7,14: Virgo peperit filium ('Een maagd bracht een zoon ter wereld'). Jozef, geknield op één knie en gekleed in een rode mantel, houdt zijn hand beschermend rond de vlam van een kaars. Dit beeld verwijst naar een fragment uit de Revelationes van Birgitta van Zweden (ca. 1303-1373) waarin ze beschrijft hoe het goddelijk licht dat Jezus na zijn geboorte uitstraalde, het licht van Jozefs kaars dimde.
Boven de stal zweven vier engelen. Drie engelen heffen een Gloria aan, met tekstfragmenten op de banderol: Gloria in excelsis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis (Lucas 2,8) ('Ere aan God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil').
De vierde engel in een wit gewaad zweeft boven de voorkant van de stal. Op de banderol staat een boodschap gericht aan één van de twee vroedvrouwen die rechts vooraan op het tafereel te zien zijn. Tange puerum et sanabaris ('Raak het kind aan en je zult genezen'). In de apocriefe evangeliën kunnen we lezen dat Jozef op zoek ging naar een vroedvrouw op het moment dat Maria moest bevallen. Hij vond Zelomi en Salome. Zelomi geloofde terstond in de maagdelijke geboorte, maar Salome wilde zich eerst laten overtuigen. Als straf voor haar ongeloof verschroeide haar hand die pas zou genezen als ze het Kind aanraakte, zoals de engel haar had bevolen.
Robert Campin schildert Zelomi geknield en van op de rug gezien, met op de banderol haar overtuiging gehaald uit de tekst van de pseudo-Mattheus: Virgo concepit, virgo peperit, virgo permansit ('Als maagd ontvangen, als maagd bevallen, maagd gebleven').
Salome zien we rechtstaande en in vooraanzicht. Ze draagt boven haar kleed een prachtige blauwe mantel. Haar banderol wijst naar een tekst uit de apocriefe geschriften, Nullum credam quin probaberis, waar Salome 'eerst zien en dan pas geloven' als principe huldigt.
Het verhaal van de geboorte vindt plaats in een verfijnd uitgewerkt landschap dat onze blik naar een verre einder meevoert. We ontwaren in de verte, langs een meer, een ommuurde stad met in de hoogte een citadel. De rotsen links, waarachter een zon tevoorschijn komt, zijn nog eerder traditioneel en worden niet meegenomen in de vernieuwende dieptewerking. De kale bomen wijzen op winterse tijden en koude temperaturen. Aan de stal heeft de herder met de rode muts dan ook stevige warme wanten aan!
Robert Campin slaagt erin zijn oog voor naturalisme en tegelijkertijd sierlijkheid en kleurenrijkdom in de personages met elkaar te verbinden. Het schilderij beantwoordt aan de lofzang die we in de muziek van de tweede cantate horen.
3. Ziet welke liefde ons de Vader heeft betoond
De korte tekst van het beginkoor in de derde cantate wordt gekenmerkt door een meditatief karakter. Als antwoord bekijken we de Geboorte van Christus (ca. 1445) bewaard in The National Gallery of Art in Washington en geschilderd door Petrus Christus (1410-1472).
De schilder Petrus Christus stond in 1444 ingeschreven als poorter in Brugge. Over zijn afkomst en zijn opleiding is weinig bekend. Vermoedelijk wordt hij te Baarle-Hertog geboren. Het werk van deze schilder situeren we als schakel tussen Jan Van Eyck en Hans Memling. Hij komt drie jaar na het overlijden van Van Eyck in Brugge aan. Het zou zelfs kunnen dat hij het atelier van Van Eyck enige tijd heeft verdergezet. Hij is een dertigtal jaar werkzaam in Brugge en uit die tijd zijn dertig schilderijen, vijf tekeningen en één pagina uit een manuscript aan Petrus Christus toegeschreven. Negen van deze schilderijen zijn gesigneerd en gedateerd (alle tussen 1446 en 1457). Ze zijn in een stijl die aan Jan van Eyck refereert. De stad is in die tijd welvarend, zodat schilders worden aangetrokken door een rijk cliënteel van zakenlieden en handelaars. Uiteraard profiteert ook Petrus Christus van deze entourage. Hij overlijdt in Brugge in 1473.
De schilderijen bij de vorige twee beginkoren werden gekenmerkt door een overwegend verhalende stijl. In dit derde werk krijgen we echter een voorstelling waar een beschouwende sfeer de bovenhand neemt.
Als toegang tot de oude stal zien we een soort kerkportaal waarop reliëfs zijn aangebracht die de verhalen uit het boek Genesis verbeelden. Onderaan de boog dragen Atlasfiguren de last van de menselijke erfzonde. In de aanzet van de boog zien we Adam en Eva. In de zes taferelen herkennen we Adams en Eva’s uitdrijving uit het Aards Paradijs, Adam en Eva aan het werk, de offergave van Kaïn en Abel, de moord op Abel, de vervloeking van Kaïn en het vertrek van Kaïn naar het land Nod, waar hij zich met zijn nakomelingen zal vestigen tot de geboorte van Christus.
In de stal kijkt Maria ingetogen naar het Kind dat op haar mantel neerligt. Jozef heeft als eerbetoon zijn hoed afgenomen. Zijn klompen liggen voor hem op de grond als teken van eerbied voor de gewijde grond waarop Christus is neergelegd. Ook hier kunnen we de band met een oudtestamentisch tekstfragment uit Exodus 3: 1-4 aanhalen. Bij het brandend braambos sprak Jahweh tot Moses:
Kom hier niet dichterbij, maar doe uw schoenen van uw voeten; want de plaats waar gij staat is heilige grond.
Vier engelen zijn bij de geboorte van Christus aanwezig. Petrus Christus schildert ze duidelijk kleiner dan de protagonisten in de stal. De engelen dragen liturgische gewaden en mede hierdoor wordt het meditatieve karakter van het werk benadrukt. Aangezien het schilderij wellicht ook als altaarstuk was bedoeld, zijn de liturgische gewaden ook in dit kader te begrijpen.
Opnieuw kan je op de website van de National Gallery het schilderij induiken en met een vergrootglas alle details ontdekken.
Met deze beelden en klanken willen we ieder van jullie een mooie kersttijd toewensen.
Jo Haerens