top of page

QUODLIBET bij BACH, GIJSBRECHTS en van HOOGSTRATEN

17 december 2020

Quodlibet

Aangezien het gezelschap alleen bestond uit cantors, organisten en stadsmuzikanten, die allen verbonden waren met de Kerk, en het toen nog gebruikelijk was dat alle activiteiten begonnen met iets godsdienstigs, werd er bij het begin van hun samenkomsten eerst een koraal gezongen. Na deze vrome inzet gingen ze over naar iets prettigers, dat vaak nogal een contrast vormde met wat voorafging. Zij zongen toen namelijk samen volksliederen, deels komisch, deels gewaagd van inhoud, zonder enige voorbereiding, op zo’n manier dat de diverse geïmproviseerde partijen harmonisch samenklonken, al was de inhoud van de teksten in alle stemmen verschillend. Men noemde deze manier van geïmproviseerde samenzang quodlibet, waarbij niet alleen zij zelf hartelijk konden lachen, maar ook een hartelijke en onweerstaanbare lach opwekten bij allen die hen aanhoorden.

Johann Nikolaus Forkel

​

Eenmaal per jaar jaar kwamen de talrijke muzikaal getalenteerde verwanten uit de Bachfamilies samen in een van de steden in Thüringen waar zij aan één van de kerken verbonden waren, zoals in Erfurt, Eisenach of Arnstadt. Tijdens deze bijeenkomsten werd er uiteraard druk gemusiceerd, zoals blijkt uit het hierboven geciteerde verslag uit de eerste biografie van Johann Sebastian Bach, in 1802 gepubliceerd op basis van eigentijdse getuigenissen door de musicus, muziekdocent en schrijver over muziek Johann Nikolaus Forkel. Er was bij deze bijeenkomsten blijkbaar plaats voor ernst én luim. Forkel vermeldt speciaal de uitvoering van quodlibets, een muzikale praktijk die luidens de auteur vooral in Duitsland geliefd was.

​

Het quodlibet is samengesteld uit losse fragmenten van bestaande liederen of zelfs van meerstemmige stukken, die ofwel op elkaar volgen ofwel gelijktijdig worden gespeeld of gezongen. Uitgevoerd in gezellige kring ging het vaak om een spontane opwelling: iemand begon een lied, een tweede zette dit voort of viel in met een ander gezang, enzovoort… Forkel vermeldt het quodlibet als een geïmproviseerde polyfone compositie, waarbij de verschillende stemmen gelijktijdig een verschillend lied zongen, wat aanleiding gaf tot gezamenlijke hilariteit – en ongetwijfeld tot bewondering van de aanwezigen voor de kunstvaardigheid van de uitvoerders.

​

De Latijnse term quodlibet, die in het Duits werd overgenomen, betekent letterlijk ‘wat jou behaagt’ of ‘naar believen’. Het overwegend humoristisch genre was ook populair in de Duitse literatuur, waar de Latijnse term ook vertaald werd als Durcheinandermischmäsch (‘bonte mengelmoes’). Ook in andere landen werd het quodlibet beoefend, met toepasselijke terminologie in de eigen taal, zoals fricassée in Frankrijk en ensalada in Spanje.

​

Johann Sebastian Bach en het quodlibet

In het oeuvre van Bach komt het quodlibet tweemaal voor, als voorbeelden van de twee meest typische soorten: een successief en een simultaan quodlibet.

Bach portret door Elias Gottlob Haussmann Wikimedia txt.jpg
Hochzeitsquodlibet (BWV 524)

Bachs successieve quodlibet is bekend als het  Hochzeitsquodlibet (BWV 524), dat vermoedelijk stamt uit het jaar 1708, toen Bach organist was in Mühlhausen, één van zijn vroege aanstellingen. Op welk huwelijksfeest dit werd gezongen is niet bekend, maar in elk geval kwamen bij een dergelijke familiegelegenheid ‘de Bachs’ samen om te vieren. Vanzelfsprekend zal er bij zijn eigen huwelijk met zijn eerste vrouw Maria Barbara Bach op 17 oktober 1707 heel wat volk met de naam Bach aanwezig geweest zijn. Zij was immers de dochter van Johann Michael Bach, organist in Gehren en een kozijn van Johann Ambrosius, de vader van Johann Sebastian. Dat er toen ook gemusiceerd werd, staat buiten kijf.

​

Het Hochzeitsquodlibet bleef bewaard in een eigenhandige kopie van Bach, al is men er niet zeker van dat de muziek helemaal van zijn hand is. Wellicht gaat het om een compositie die grotendeels gemeenschappelijk werd geïmproviseerd tijdens het feesten en nadien schriftelijk uitgewerkt. De bezetting is voor vier stemmen (sopraan, alt, tenor en bas) en basso continuo. De tekst is een aaneenschakeling van korte, vaak komische teksten in het Duits en het Latijn. Er zijn referenties naar plaatsen in de streek van Arnstadt en naar bepaalde personen, ook naar leden uit de Bachfamilie. Sommige fragmenten bestaan uit spreuken en volkse wijsheden, zelfs schuine grappen ontbreken niet.

​

Aan dit leuke werkje werd tot op heden weinig aandacht besteed. Het past immers niet bij het traditionele beeld van de strenge en ernstige Bach, die zich alleen zou hebben ingelaten met geestelijke muziek en hersenpijnigende complexe muzikale constructies. Dit strookt niet met de beschrijving van Bachs karakter van zijn biograaf Forkel:

Door zijn aanleg tot ernst werd hij, wat de muziek betreft, vooral aangetrokken door arbeidzaamheid, ernst en diepzinnigheid, maar ten gepasten tijde kon hij zich, vooral bij het spel, laten verleiden tot luchthartigheid en scherts. 

 

Dat hij allesbehalve wereldvreemd was en zich kon vermeien in wereldse geneugten blijkt onder meer ook uit zijn humoristische Kaffee-Kantate (Schweigt stille, plaudert nicht, BWV 211), waarin hij de draak steekt met de koffierage, en de speelse Bauern-Kantate (Mer hahn en neue Oberkeet, BWV 211), in lokaal dialect, ter ere van een edelman die een landelijk gebied had geërfd.

​

Het Hochzeitsquodlibet bestaat uit tien korte deeltjes, acht in het Duits en twee in het Latijn, losjes samengebracht. Soms is het complete onzin en soms onbegrijpelijk wegens toespelingen die gereserveerd bleven voor de eigen kring. De tekst hier volledig weergeven heeft weinig zin; ik citeer enkele fragmenten die het eigen karakter het genre quodlibet illustreren als een ‘geïmproviseerde potpourri’.

​

Bachs quodlibet begint aldus (in het twee bladen omvattende manuscript, waarvan het begin en het einde echter ontbreekt):

Was sind das für grosze Schlösser,
Die dort schwimmen auf der See
Und erscheinen immer gröszer
Weil sie näher kommen her?
Ist es Freund oder Feind
Oder wie ist es gemeint?...

Wat zijn dat voor grote kastelen
die daar drijven op de zee
en altijd maar groter worden
wanneer ze dichterrbij komen?

Zijn het vijanden of vrienden
of wat zijn ze van plan?...

En zo gaat het nog even door… Daarop volgt een Latijnse moraliserende spreuk: 

Ergo tanto instantius debemus fugere terrena,
Quanto velocius aufugiunt caduca et vana.

 

Dus moeten wij des te naarstiger het aardse ontvluchten
naarmate het vergankelijke en ijdele ons sneller ontvallen.

​

Deel 6  is een uitgebreide opsomming al wat ‘groot’ kan zijn:

Große Degen große Scheiden;
Große Hochzeit, große Freuden,
Große Richter, große Büttel,
Große Hunde, große Knittel;
Große Väter, große Söhne,
Große Goschen, große Zähn…

Grote degens, grote scheden,
grote bruiloften, grote vreugden,
grote rechters, grote dienaars,
grote honden, grote knuppels,
grote vaders, grote zonen,
grote monden, grote tanden…

Verder volgt nog een woordje Latijn, met aansluitend weer Duits:

Dominus Johannes citatur ad Rectorem Magnificum
hora pomeridiana secunda
propter ancillam in corona aurea:
Studenten seind sehr fröhlich, wie ihr alle wisst,...

​

Mijnheer Johannes is bij de Rector Magnificus ontboden
om twee uur in de namiddag
wegens een affaire met de meid van de ‘Goldene Krone’:
Studenten zijn zeer vrolijk, zoals jullie allen weten…

​

En tot slot:

Hört ihr Herren allzugleich,
Was da geschehen in Österreich,
Hört ihr Herren allerhand,
Was da geschehen in Brabant,
Da hat geboren eine alte Frau
Eine junge Sau!
Seid freundlich eingeladen
Zum Topfbraten!
Ei, was ist das vor eine schöne Fuge!

Heren, luistert allen,
wat in Oostenrijk is geschied,
Heren, luistert allen,
wat in Brabant  is geschied:
Daar heeft een oude vrouw 
een biggetje gebaard!
Weest allen hartelijk uitgenodigd
tot het banket!
Wel, wat was dat een mooie fuga!

(Hier breekt het manuscript af…).

 

Deze fragmenten illustreren de algemene strekking van het quodlibet: nogal platvloers amusement, maar de muziek mag er zijn. Bach is er uiteraard niet op uit complexe muziek te schrijven, al pakt hij het goed aan door veel afwisseling:

  • variatie in de bezetting (solistische fragmenten, vaak één zin per persoon, wisselen af met samenspel),

  • in het metrum (binair en ternair),

  • in het tempo  (langzaam op de smeekbede O ihr Gedanken, warum quälet ihr meinen Geist – snel)

  • en in de schrijfwijze (meestal als een lied, maar ook als verhalend recitatief en zelfs als parodiërende imitatie van het gregoriaans op Dominus Johannes).

​

Goldbergvariaties (BWV 988), Variatie 30 (Quodlibet)

Bachs Goldbergvariaties behoren niet alleen tot zijn onbetwiste meesterwerken voor klavecimbel, maar tot de topstukken uit de West-Europese muziek tout court. Het werk verscheen in 1741 in Leipzig, als vierde en laatste deel van een reeks gedrukte uitgaven onder de titel Clavier-Übung. Het is hier niet de bedoeling in detail in te gaan op deze niet alleen onwaarschijnlijk vernuftig geconstrueerde, maar tevens qua rationele en emotionele impact op uitvoerder en luisteraar zeldzaam diepzinnige compositie. Ik verwijs daarvoor naar mijn beknopte inleiding: De Goldbergvariaties van J.S. Bach, Leuven, Universitaire Pers, 2011.

Goldberg-titlepage txt.jpg

De door Bach zelf gegeven titel luidt: Clavier-Übung bestehend in einer Aria mit verschiedenen Veraenderungen vors Clavecimbal mit 2 Manualen of ‘Praktijk van het klavierspel, bestaande uit een aria met diverse variaties voor een klavecimbel met twee manualen’.

 

Het werk bestaat uit 32 delen: een aria, 30 variaties en de herhaling van de aria.  De aria is een lyrische inleiding, waarvan de baspartij in alle 30 variaties als basis aanwezig blijft: het zijn basso ostinato-variaties zoals de al besproken chaconne van Antonio Bertali (maar oneindig complexer!).

 

De later gegeven en nog steeds courante benaming Goldbergvariaties gaat terug op een (betwist) verhaal, bekend uit Forkels Bachbiografie, namelijk dat Johann Gottlieb Goldberg (1727-1756), de jonge hofklavecinist van graaf Hermann Carl von Keiserlingk, de Russische gezant in Dresden, geacht werd Bachs variaties te spelen tijdens diens slapeloze nachten.

​

We gaan over naar de 30ste en laatste variatie, een uitstekend voorbeeld van het simultane quodlibet, waarbij melodieën van diverse herkomst niet na elkaar, maar tegelijkertijd worden uitgevoerd.

 

Nadat Bach in de voorgaande variaties nagenoeg alle mogelijkheden van de variatiekunst heeft gedemonstreerd in dansdelen, canons, kleine fuga’s, extreem virtuoze stukjes en nog een aantal andere genres en types, zorgt hij aan het slot voor een complete verrassing: in plaats van de kunstvaardigheid nog iets verder op te drijven, opteert hij voor een anticlimax, een voorbeeld van subtiele muzikale humor. Zijn keuze viel op het quodlibet, alsof hij er de luisteraar wilde aan herinneren dat de ‘geleerde stijl’ slechts één zijde van de muzikale medaille is en dat er ook nog keerzijde is die evenzeer de aandacht verdient: het volkse element, maar dan wel in een verfijnde muzikale verpakking.

 

Er zijn drie gelijktijdig klinkende lagen te onderscheiden: de ostinate bas, gecombineerd met twee volksliederen: Ich bin so lang nicht bei dir gewest, rück her, rück her (‘Zo lang ben ik bij jou niet geweest, kom erbij, kom erbij’) en Kraut und Rüben haben mich vertrieben (‘Kool en bieten hebben mij buiten gejaagd’).

 

Er wordt uiteraard gespeculeerd naar de reden waarom Bach die liederen heeft gekozen. Kraut und Rüben betekent ook ‘alles door elkaar’, wat zou kunnen refereren aan het quodlibet.

 

Voor de keuze van het eerste lied wordt soms verwezen naar het feit dat de aria waarmee de variaties beginnen ‘er zo lang niet bij is geweest’, waarbij het vervolg ‘kom erbij’ zou verwijzen naar de herhaling van de aria. Het is echter ook mogelijk dat Bach deze melodieën gewoon koos omdat ze zich leenden tot onderlinge combinatie én met de ostinate bas. Wat hij hier realiseert is in feite een synthese tussen volks en geleerd: een quodlibet gedrenkt in het contrapunt, de voor hem zo eigen techniek om diverse zelfstandige melodische lijnen in perfecte harmonie samen te doen klinken.

 

Het effect van het quodlibet – en de herhaling van de aria – na ongeveer 80 minuten luistergenot van het allerhoogste niveau is gewoon verpletterend… Maar ook op zich is deze laatste variatie best genietbaar.

​

Het quodlibet afdoen als het lukraak op elkaar laten volgen of op elkaar stapelen van willekeurig gekozen fragmenten doet afbreuk aan de kunst van de improvisatie, die hoe dan ook bepaalde regels volgt. Hoe nonsensikaal de tekst ook is – of dat buiten de context of voor oningewijden lijkt te zijn –  de muziek als ‘ordening van klanken’ zorgt voor een hoger esthetisch niveau. Bovendien zijn de in handschriftelijke of gepubliceerde vorm vastgelegde quodlibets ‘afgewerkte producten’ die wel gerelateerd (kunnen) zijn aan een oorspronkelijke improvisatorische impuls, maar nadien ‘artistiek’ zijn bijgewerkt.

​

Ignace Bossuyt

​

Hochzeitsquodlibet

Uitvoering: (zie bovenaan) Leonhardt-Consort - Gustav Leonhardt, sopraan Agnes Giebel, alt Marie-Luise Gilles, tenor Bert van t'Hoff, bas Peter-Christoph Runge

​

Partituur: https://ks.imslp.net/files/imglnks/usimg/1/1b/IMSLP13492-Quodlibet_BWV_524.pdf

​

Goldbergvariaties. Quodlibet

Uitvoering 1: live-uitvoering door Andreas Staier, klavecimbel,  De volledige cyclus  - quodlibet op 1.12’21”-1.14’25”

Uitvoering 2: Kimiko Ishizaka, quodlibet op piano, met meeschuivende partituur

Partituurhttps://imslp.org/wiki/Goldberg-Variationen,_BWV_988_(Bach,_Johann_Sebastian) – uitgave Complete Score Christoph Wolf, Bärenreiter Ausgabe - Quodlibet op p. 46

Quodlibet bij Cornelis Norbertus Gijsbrechts en Samuel van Hoogstraten 

 

We slaan er een kunstwoordenboek uit 1858 van P. Weiland op na (zie bv. dbnl):

QUODLIBET,

(van Quod, wat, en Libet, belieft of behaagt), zamengesteld, een zamengesteld ding, een mengelmoes. Men verstaat daardoor eene schilderij, eene teekening, een geschrift, waarin vele zeer ongelijksoortige voorwerpen, zonder merkelijke betrekking op elkander, daargesteld worden.

dbnl weiland kunstwoordenboek.gif

De titel “quodlibet” brengt ons bij Cornelis Norbertus Gijsbrechts (1625/1629-1683). Over Gijsbrechts leven bestaan nog veel vragen. We situeren hem tussen 1625/1629 en 1683 (?). Hij wordt te Antwerpen geboren en in de jaren 1659 en 1660 wordt hij in de archieven van de Sint-Lucasgilde opgenomen. Daarna werkt hij in Regensburg en Hamburg. Zijn faam als schilder brengt hem aan het hof van de Deense koning Frederick III en Christian V. We zien hem ook nog actief in Stockholm en Breslaw.

Cornelius_Norbertus_Gijsbrechts_(1657-1683),_Trompe_l'oeil_med_ateliervæg_og_vanitas-still

Een schilderij met enkele zelfportretten zet ons direct al op het juiste spoor naar een “quodlibet”: Trompe l’oeil met atelierwand en Vanitas stilleven (1668). Het werk wordt bewaard in het Statens Museum for Kunst in Kopenhagen. Het is een mooi voorbeeld van de kunstgrepen die de schilder in zijn werk uithaalt.

 

Tegen de houten wand van zijn atelier schildert Gijsbrechts op een deels loshangend doek een prachtig vanitas tafereel. Het lijkt wel alsof hij er niet tevreden over is en het werk weer van de wand wil halen. Door schilderijen in het schilderij af te beelden speelt hij met onze waarneming (klik op het detail van het zelfportret voor een hoogresolutieweergave).

Cornelius_Norbertus_Gijsbrechts,_Trompe_

De klassieke attributen van ijdelheid en vergankelijkheid staan rond de schedel opgesteld: de rook kringelt op uit de uitgeblazen kaars op de kandelaar, de zandloper ligt vooraan op de tafel, de spiegel zien we links. De viool en de pijp achter de schedel rechts verwijzen naar de genoegens van het leven. Op de houten wand echter verwijst alles naar Cornelis’ leven als schilder: zijn kleurrijk palet, verfborstels en verfstok, doekjes en flesjes met bindmiddel.

 

Opvallend zijn de kleine zelfportretjes die wel buiten de tijd lijken te staan. Samen met zijn schilderkunst zal hij over de dood heen verder blijven “leven”. Dit lijkt wel de boodschap die hij ons wil brengen. In een werk van Gijsbrechts is niets wat het lijkt te zijn.

​

​

Hoe nieuw moet het volgend schilderij in de 17de eeuw  wel niet geweest? Bijna hedendaags, conceptueel zou je het kunnen noemen: Trompe l’oeil. De achterzijde van een ingelijst schilderij (1668-1672). Het schilderij laat de achterkant van een denkbeeldig schilderij zien. Vergis je niet! Je ziet geen foto van de achterkant van het schilderij, maar Gijsbrechts schildert de achterkant met uiterste zorg en oog voor detail, zoals de nageltjes, het doek, de houtnerven, de pen-en-gat verbindingen van het kader,...

Trompe_l'oeil._Bagsiden_af_et_indrammet_maleri txt.jpg

Zie bv. dit detail van het zegel op het inventarisnummer.

Klik op het beeld voor een hoogresolutieweergave om alle details te zien .

Trompe_l'oeil._Bagsiden_af_et_indrammet_

Tijd om terug te keren naar ons beginpunt!

​

In het Keulense Wallraf-Richartz Museum wordt Gijsbrechts' Quodlibet  (1675) bewaard. Opnieuw zien we de houten achterwand die we uit het eerste werk al kennen. Nu hangen er aan een haak een reeks verzegelde brieven en een blauw vel papier. Een rode horizontale riem wordt als extra houder gebruikt. Verder voegt hij nog twee kammen en onderaan links een penhouder toe.

 

Het lijkt wel een hoekje uit zijn atelier waar hij “voorlopig“ alles even weglegt. Wie weet hoe lang alles er al ligt en zal blijven liggen? Maar net zoals we in de muziek van Bach het quodlibet niet mogen afdoen als een lukraak samenraapsel van melodietjes, zien we ook hier een meester aan het werk in een schijnbaar wanordelijk geheel. Hij beheerst de techniek van het trompe l’oeil en het werk, opgebouwd uit toevallig samengebrachte ingrediënten, groeit door zijn technisch meesterschap uit tot een intrigerend geheel.

Cornelis_Norbertus_Gysbrechts_-_Quodlibet txt.jpg

Samuel van Hoogstraten (1627-1678), een tijdgenoot van Gijsbrechts uit de Noordelijke Nederlanden, is net als Cornelis een meester in de quodlibet werken en de techniek van het trompe l’oeil.

 

Bekijken we maar Brievenbord. London anno 1664. We vinden er nu drie rode riemen dwars over het werk geschilderd waarachter en waarop we sporen uit zijn dagelijks leven vinden. Kammen, speldenkussen en schaar, juwelen die met sierlijke strikjes aan de riemen zijn vastgemaakt. Verder zijn er schrijfveer en schriftjes waarop de datum “anno 1664” en London vermeld staan.  Links op het tafereel zien we een medaillon van keizer Ferdinand III. Ongetwijfeld een herinnering aan een belangrijk moment in het leven van Samuel: tussen 1651 en 1654 maakt de schilder een reis naar Duitsland en Wenen. Hij krijgt er van de keizer een gouden medaille voor een trompe l’oeil stilleven.

Hoogstraten_-_1678_-_Inleyding_tot_de_hooge_schoole_der_schilderkonst_-_UB_Radboud_Uni_Nij

Met zijn theoretisch werk Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt (1678)  levert van Hoogstraten een grote bijdrage aan de schilderkunst. In niet minder dan negen “leerwinkels” wil hij zijn kennis doorgeven: voor alle die deeze edele, vrye, en hooge konst oeffenen, of met yver zoeken te leeren, of anders eenigzins beminnen

 

En dat hij iets te vertellen heeft blijkt maar al te zeer uit zijn verrassende quodlibets. Stillevens die we zo graag tot leven zouden willen wekken en die – zoals het een quodlibet betaamt– onze fantasie prikkelen!

​

 

 Jo Haerens

Hoogstraten_-_1678_-_Inleyding_tot_de_hooge_schoole_der_schilderkonst_-_UB_Radboud_Uni_Nij
bottom of page