Bedřich Smetana en Rik Wouters,
hun leven als inspiratiebron
14 april 2021
Het was niet mijn bedoeling een strijkkwartet te schrijven in de gebruikelijke vorm… Ik wilde mijn leven in muziek weergeven.... (Bedřich Smetana)
Wat mij betreft is leven schilderen, beeldhouwen en tekenen,... eenvoudigweg zoals eten....
(Rik Wouters)
Bedřich Smetana
Het strijkkwartet
Met bovenstaande woorden heeft Bedřich Smetana zijn eerste strijkkwartet in een brief aan een vriend aangekondigd.
Het genre van het strijkkwartet kwam in de tweede helft van de achttiende eeuw vooral dankzij Joseph Haydn en nadien Wolfgang Amadeus Mozart tot een uitzonderlijke bloei. Een onmiskenbaar hoogtepunt vormen de vijftien strijkkwartetten die Ludwig van Beethoven tussen 1798 en 1826 componeerde.
De erfenis woog zwaar op de schouders van de navolgende generaties. Hoe kon men Beethovens geniale en in de late werken eigenzinnige kunst evenaren, laat staan overtreffen? Het strijkkwartet verdween uiteraard niet uit de belangstelling, maar het was niet meer het centrale genre van de kamermuziek. Wel bleef het voor veel componisten een van de meest veeleisende uitdagingen om een waardevolle bijdrage te blijven leveren tot het nec plus ultra van de ‘abstracte’ muziek. In het strijkkwartet primeerde de interactie tussen vier gelijkwaardige partners, die een constante dialoog aangingen in het elkaar toespelen en de verwerking van een aantal boeiende muzikale ideeën, los van enige buitenmuzikale referentie.
Schumann en Brahms beperkten zich tot drie strijkkwartetten: Schumann schreef ze alle drie in het jaar 1842, Brahms werkte (zwoegde!) er aan twee tussen ca. 1865 en 1873; hij componeerde een derde in 1876. Eveneens uit 1876 dateert het eerste van twee strijkkwartetten van Bedřich Smetana, het boegbeeld van de Tsjechische ‘nationale school’ in de tweede helft van de negentiende eeuw. De vertegenwoordigers van de nationale scholen konden hun vaak patriottische en historische thema’s beter verklanken in opera’s en programmatische symfonische muziek (symfonische gedichten) dan in abstracte kamermuziek. Vandaar hun relatief beperkte belangstelling voor het strijkkwartet. De geringe productie bevat echter ook meesterwerken. Zonder twijfel geldt dat voor Smetana’s eerste kwartet. Hij noemde het zelf een buitenbeentje.
Bedřich Smetana (1824-1884) en het Tsjechische nationalisme
Boheems van geboorte kreeg Smetana zijn muzikale opleiding in Praag, waar hij zich in 1843 als muziekleraar vestigde en zich verder bekwaamde in de theoretische vakken.
De successen wisselden. Een deel van de pers betichtte Smetana van ‘Wagnerisme’, een verwijt dat hem al vroeger was toegestuurd naar aanleiding van de uitvoering van enkele symfonische gedichten in navolging van Franz Liszt. Samen met Wagner was Liszt een aanhanger van de ‘Nieuw-Duitse School’. Wegens hun nadruk op programmatische muziek (Liszt) en complexe muziekdrama’s (Wagner) werden deze componisten als nieuwlichters afgewezen. Intussen was Smetana wel directeur geworden van het permanent Nationaal Theater dat in 1868 was opgericht.
Zijn ambitie om zich als pianovirtuoos te profileren mislukte, zodat hij in 1847 besloot zich vooral aan de compositie te wijden. Tot zijn bewonderde voorbeelden behoorden Franz Liszt, Hector Berlioz en Robert Schumann. Tussen hem en Liszt, aan wie hij zijn opus 1 opdroeg, ontstond een hechte vriendschap. De Praagse Revolutie van 1848 wekte bij Smetana patriottische gevoelens op, die hem aanzetten tot het componeren van politiek getinte marsen en liederen. De opstand werd echter een fiasco en het Duits bleef in Bohemen de officiële taal. Van huis uit sprak Smetana overigens Duits: zijn oudst bewaarde brief in het Tsjechisch dateert pas van 1856 en in zijn dagboeken gebruikte hij het Duits tot in 1861.
In 1849 huwde hij met zijn jeugdliefde, de pianiste Kateřina Kolářová. Uit hun huwelijk werden vier dochters geboren, van wie er drie tussen 1854 en 1856 zouden overlijden. Zijn oudste en muzikaal begaafd dochtertje Bedriska stierf in 1855 op vierjarige leeftijd aan roodvonk. Naar aanleiding van dit verlies componeerde hij het aangrijpende Pianotrio opus 15. Zijn vrouw leed aan tuberculose.
Na de mislukte revolutie voerde de Oostenrijkse regering een strenge centralistische politiek, die de etnische verhoudingen vertroebelde. Toen Smetana in 1856 via een bevriende pianist een aanbod kreeg voor een betrekking als pianoleraar in Göteborg, week hij uit naar Zweden. Hij trad er op als pianist en dirigent, stichtte een muziekschool die onmiddellijk veel succes kende en organiseerde kamermuziekconcerten. Wegens de toenemende gezondheidsproblemen van Kateřina, Smetana’s vrouw, nam het gezin evenwel de beslissing om met hun enige dochter naar Bohemen terug te keren, maar de zieke overleed onderweg in Dresden op 19 april 1859. Na zijn tweede huwelijk in 1860 zouden Smetana en zijn vrouw nog voor een laatste seizoen naar Göteborg trekken.
Inmiddels hadden de Tsjechen in 1859 echter nieuwe hoop gekregen voor een verbetering van de politieke situatie na de Oostenrijkse nederlagen tegen Napoleon III in Magenta en Solferino. Er werden plannen gesmeed voor een eigen theater met Tsjechische toneelstukken en opera’s. Een nationale operawedstrijd, uitgeschreven door een Tsjechische graaf, was voor Smetana het signaal om opnieuw naar zijn vaderland terug te keren. Pas in 1863 realiseerde hij zijn persoonlijke droom: de compositie van een nationale opera, De Brandenburgers in Bohemen, die echter pas in 1866 werd uitgevoerd - en met succes. Ook zijn tweede - en nog steeds bekendste - opera, De verkochte bruid, die hij in 1866 voltooide, kende een positief onthaal, wat uiteindelijk resulteerde in een aanstelling tot eerste dirigent van het interimtheater.
Met nog zes opera’s zou hij tussen 1868 en 1881 nog essentiële bijdragen leveren tot de nationale Tsjechische opera.
Smetana liet zich echter niet door de kritiek afschrikken. In 1874, na de première van een van zijn opera’s, ving hij een ambitieus project aan dat zeven jaar in beslag zou nemen: de cyclus van zes symfonische gedichten getiteld Mijn Vaderland, waarvan De Moldau het populairste is gebleven. Maar in hetzelfde jaar 1874 werd hij geconfronteerd met een nieuw persoonlijk drama: de eerste signalen van een ernstige gehoorstoornis, die uiteindelijk zou leiden tot volledige doofheid. Hij nam ontslag als directeur van het theater en twee jaar later verliet hij Praag om bij zijn gehuwde dochter te gaan wonen.
In 1876 componeert hij zijn Eerste strijkkwartet. De gehoorproblemen beletten hem langer dan een uur aan een stuk te componeren. Wanneer hij in 1881 aan zijn laatste opera, werkt, wordt hij onophoudelijk geteisterd door een sissende toon in zijn hoofd: dag en nacht zonder ophouden, alsof ik onder een grote waterval sta. De uitvoering van de opera op 29 oktober is geen succes; die van de volledige cyclus van Mijn Vaderland op 5 november is dat wel. In 1882 verslechtert zijn toestand: hij verliest zijn geheugen over wat hij heeft gecomponeerd, tijdelijk zelfs zijn spraakvermogen. Toch slaagt hij erin in het voorjaar van 1883 nog een Tweede strijkkwartet te voltooien. Zijn hallucinaties nemen toe. Dag en nacht wordt hij bijgestaan uit vrees dat hij zichzelf iets zou aandoen. Hij kent uitbarstingen van hevige woede, hij probeert te vluchten en
herkent zijn familie niet meer. Op 23 april 1884 wordt hij in Praag opgenomen in een psychiatrische instelling, waar hij op 12 mei overlijdt.
Zijn begrafenis wordt door een grote menigte bijgewoond, die de lijkstoet volgt naar het Nationaal Theater. Bedřich Smetana ligt begraven op het kerkhof van Vyšehrad, het stadsgedeelte met de ‘hoge burcht’. Vyšehrad is ook de titel van het eerste symfonisch gedicht uit de cyclus Mijn Vaderland, waarin de majestueuze burcht is verklankt in een thema dat terugkeert aan het slot van De Moldau.
Strijkkwartet nr. 1 (‘Uit mijn leven’)
De muzikale neerslag van Smetana’s persoonlijke tragiek is op een verpletterende manier te horen in zijn Eerste strijkkwartet, dat hij toepasselijk betitelde Uit mijn leven. Het gaat om een uitzonderlijke compositie, omdat Smetana de stap zet naar de programmatische muziek in het meest abstracte genre uit de klassiek en de romantiek, en dan nog wel geïnspireerd door zijn eigen leven. Deze aanpak kende weinig navolging, maar werkte wel inspirerend voor twee verwante strijkkwartetten van zijn landgenoot Leoš Janáček (1854-1928): Kreutzersonate (1923) en Intieme brieven (1928).
Smetana bood zijn kwartet voor uitvoering aan de Praagse Kamermuziekvereniging aan, maar die wees het werk af op grond van een verdachte ‘orkestrale stijl’ en onoverkomelijke technische moeilijkheden. De eerste uitvoering ging in 1877 door in private kring, in het appartement van een trouwe vriend die hem in zijn laatste jaren bleef bijstaan. De altviolist was Smetana’s jongere landgenoot Antonin Dvořák. De eerste publieke uitvoering had pas plaats in Praag op 29 maart 1879.
Qua opbouw volgt Smetana de klassieke vierdelige structuur met snelle hoekdelen (1en 4), een scherzo (dl. 2) en een langzaam deel (dl. 3):
-
Allegro vivo appassionato (snel, levendig, met zeer veel gevoel),
-
Allegro moderato a la Polka (matig snel, als een polka),
-
Largo sostenuto (aanhoudend langzaam),
-
Vivace (levendig).
Het was wel niet Smetana’s intentie om letterlijk een reeks gebeurtenissen muzikaal te ‘beschrijven’. In de brief aan een vriend waaruit ik bij het begin citeerde, schetst hij een algemeen scenario voor elk van de delen [ik citeer die cursief, vertaald uit het Engels].
Uitvoering: Zemlinsky Quartet
Partituur: https://imslp.org/wiki/String_Quartet_No.1,_JB_1:105_(Smetana,_Bed%C5%99ich)
Rik Wouters
De kunstenaar en zijn inspiratie
… Ik wilde mijn leven in muziek weergeven...., deze woorden van Smetana zetten ons op het spoor van de kunstenaar en zijn inspiratiebron: grootse verhalen of net het alledaagse, de droomwereld of de realiteit, ontmoetingen met mensen, een toevallig opgevangen woord, een eigen muze, het eigen leven.
In de tijd van Smetana vond de schilder Carl Spitzweg het een romantische gedachte: een dichter op een zolderkamer: De arme dichter (1853)
Spitzweg denkt in dit schilderij aan de dichter Etenhuber. Hij leeft in armoede op zijn zolderkamer en schrijft zijn verzen terwijl de paraplu hem tegen binnenvallende regendruppels beschermt. Romantischer wordt het wellicht niet.
Heel anders wordt het als het eigen leven van de schilder, dichter of componist als inspiratiebron voor het werk dient. Dan stelt de kunstenaar zich kwetsbaar op. Een opdracht die moed vergt. Bernard Dewulf reflecteert hierover in zijn boek “Verstrooiingen. Over kijken en zien" (2012) wanneer hij over de schilder Gerhard Richter (° 1932) schrijft :
Wat er na al die geschiedenis overblijft is de doolhof van een man die wilde schilderen. Noch min noch meer: of toch wel méér: een schilder die telkens weer die ondoorgrondelijke werkelijkheid van ons wil ontmoeten en zich tegelijk afvraagt: wie is ze in godsnaam, en waar is ze en waarom is ze?
Ook Cees Nooteboom en – in zijn kielzog - Joost Zwagerman reflecteren over de kunstenaar en zijn verhaal.
'Uiteindelijk verdwijnt iedere kunstenaar in de loop van de tijd in zijn werk', schreef Cees Nooteboom. Dat klopt - maar wat bedoelt Nooteboom met ‘in de loop der tijd’? Wijst hij ons op het feit dat een kunstenaar zichzelf met het klimmen der jaren lijkt uit te gummen, ten dienste van zijn oeuvre? Of bedoelt Nooteboom dat iedere (grote) kunstenaar nog een tweede dood sterft, en wel in zijn oeuvre, omdat een aantal van zijn kunstwerken de tijd blijkt te trotseren en ‘onsterfelijk’ blijkt te zijn. (Uit Joost Zwagerman, De Stilte van het licht, 2009, pag. 319)
De realiteit in al haar facetten vindt een uitlaatklep in het werk van Rik Wouters (1882-1916). Net als bij Smetana vormen de ups en downs van het leven een aanleiding tot creativiteit: experimenteren met licht en kleur op doek of op papier, met klei en ruimtelijke vormgeving. Ik koos drie voorbeelden waarin, net als in het werk van Smetana, vreugde, weemoed en lijden het parcours van het leven begeleiden.
De strijkster (1912)
Zijn muze, zijn Nel aan de strijk. Kleurrijker kan je een doordeweekse strijk wellicht niet verbeelden. In 1912 wonen Rik en Nel Wouters in Bosvoorde. Hier schildert hij hun dagelijks leven vol licht, kleur en harmonie. In snelle verfstreken brengt hij blauwe, roze, gele, groene tinten op het doek aan. We ontwaren links een volle wasmand. De glazen stolp op de schouw, een vaas met bloemen en de koperen lamp rechts vormen het huiselijk kader en capteren het licht. Maar in het centrum staat Nel die kort even haar strijkwerk lijkt te onderbreken om eens te meer haar rol als model te spelen.
Wouters leeft zich uit in zijn geëigende stijl van het zgn. Brabants fauvisme. Het is een iets rustiger stijl dan de Parijse fauvisten die nog fellere kleuren tegenover elkaar uitspelen en waarmee de Brabantse fauvisten soms vergeleken worden. De Parijse kunstcriticus Louis Vauxcelles heeft in 1905 al snel een naam voor de avant-gardekunstenaars met hun kleurrijke werken. Het is werk van “fauves” (wilde dieren).
Huiselijke zorgen (1913)
De familie Wouters is een familie van houtsnijders. Van kinds af aan is de kleine Rik te vinden in vaders atelier en als hij 12 jaar oud is, werkt hij er als houtsnijder. Wouters wordt als beeldhouwer opgeleid, maar vrij snel wordt hij ook gefascineerd door teken- en schilderkunst. In het werk “Huiselijke Zorgen” komen zijn twee interesses mooi samen. Immers het verhaal dat Nel over het beeld vertelde, is overbekend:
...Op een avond, terwijl Rik me zijn beeldhouwplannen toevertrouwde, bleef ik rechtstaan, met gekruiste armen, het hoofd lichtjes voorovergebogen, peinzend. Ik zag Rik naar penseel en papier grijpen en koortsig tekenen... Ik was er me niet van bewust, dat hij de eerste hand legde aan dit kunststuk Huiselijke zorgen.
Nel staat er als een rots in de branding. Een gesloten figuur die door haar houding kracht uitstraalt en de - vaak financiële - zorgen van de kunstenaar helpt dragen. Vanaf 1913, het jaar waarin dit beeld is gemaakt, lijkt het pad wat geëffend. Er komt een tentoonstelling en er worden kunstwerken verkocht. Er kunnen plannen gemaakt worden… maar de nabije toekomst zal hier anders over beslissen.
Wellicht kan dichter Stijn Vrancken (Antwerps stadsdichter 2014-2016) met zijn gedicht het beste de inspiratiebron die Wouters in zijn muze vond, verwoorden:
Huiselijke zorgen (bij het gelijknamige beeld van Rik Wouters)
Dit is staan. Geweldig stil. Duidelijk
niets omhelzend, tenzij uit alle macht
alles wat ontglipt, die dronken dans
daar in de verte. Dat was toen.
Dit is nu de liefde, een stelling van tijd
en suiker, een loodrecht leunen tegen niets
dan onszelf, een persoonlijk complot, iets
onzichtbaar stollend -
het nooit weten waarom maar wel waaruit
we keer op keer weer worden geboetseerd:
elkaar.
Zelfportret met ooglap (1915)
De oorlog zorgt ervoor dat Wouters als krijgsgevangene in Nederland terechtkomt. Hij wordt gekweld door ondragelijke hoofdpijnen. Een tumor van de bovenkaaksinus, met uitbreiding naar de oogkas, tast zijn gezichtsvermogen aan (1).
De zwarte ooglap in het zelfportret, geschilderd met een spiegel, vertelt het dramatische gevolg van de ziekte voor de man wiens werk en leven gestoeld is op het kijken naar en werken met kleur. Zijn handen liggen werkloos op zijn schoot. En toch blijft de schilder trouw aan zijn eigenheid. Het intense zwart wordt tegengesproken door het rode gordijn, door de blauw-groene tinten van zijn kleren en door de kleuren op zijn gelaat. Tegen beter weten in blijft Wouters in de kracht van zijn werk geloven. Hij sterft op 34 jarige leeftijd.
Precies in de dualiteit van wanhoop en doorzetten vinden Smetana en Wouters elkaar in dit muziekverhaal.
Jo Haerens
(1) Dr. Jean-Marie Debois, Tumoren van de neusholte bij houtbewerkers, Tijdschrift van Geneeskunde 2, 25e jaargang, 15/01/1969
Voor de verdere musicologische uitleg van elk deel, schuif door de verschillende pagina's terwijl je luistert naar de YouTube. Timing in de tekst. Hou je cursor op de rode lijn van de YouTube
om de timing te blijven volgen
Lees en beluister ondertussen, uit Smetana's Strijkkwartet n°1 (Uit mijn leven), het 3e deel, Largo sostenuto